Your search within this document for 'smet' resulted in two matching pages.
1

“...Plan van Opper# bestier om zoo weinig oogenschynlyke veranderingen als mogelijk is, in de uitterlijke form van bestier te maken, die nu zoo veele jaaren in train geweest is waaraan de Negocianten, de Colonisten en alle Ingezeetenen van den Staat gewoon zyn... behoudens nogthans de verbetering van het gebrek, waaraan de oude form van bestier laboreert. ... . Indien de Gedeputeerden zich meer het lot van de diep te be# klagen slaven, welk instituut op ons koloniaal stelsel zulk een on# uitwischbare smet geworpen heeft, hadden bezig gehouden, dan hadden zij een gewichtiger werk verricht, dan zoo weinig mogelijk veranderingen te maken in den uiterlijken vorm van bestier; dan had ook de lugubere slavenopstand van 1795 voorkomen kunnen wor# den. Met de sociale zorg is het wel altijd droevig gesteld geweest, zooals het thans nog is in die kolonie, die het voorrecht had, de eerste Kroonkolonie van het moederland te zijn geweest. De belofte van art. 251 van de Staatsregeling van 1798 beteekende een...”
2

“...letten op de belangen van den kleinen landbouw, de ambachten en de neringdoenden. Elk belang toch heeft recht van vertegenwoordiging. Van Kol gelooft ook niet in de onrijpheid van de bevolking, en terecht, daar deze bewering zoo uiterst vaag en onprecies is. Hier t.o.v. een kleine en overzichten lijke kolonie, waarvan de bevolking zeer hoog geschat wordt, n door de regeering n door de Staten* Gener aal, is deze bewering zeer misplaatst. Van Kol zegt hierover: Het zou zoo wenschelijk zijn, om dien smet van onrijpheid dien men op de inboorlingen van Cura§ao laat rusten, eindelijk eens weg te nemen. De menschen zijn Katholiek en mij dunkt, het is geen vleiend oordeel voor de Katho* lieken, die daar proselieten gemaakt hebben, dat hun geloofsgenoot ten niet in staat zijn te doen wat de minste dorpsbewoners in ons land kunnen doen, het deelnemen aan de verkiezingen voor verte* genwoordigende lichamen. T.a.v. den brief van 25 April 1894 merkte het Kamerlid Rink op in de Tweede Kamer: Ten aanzien...”