Your search within this document for 'en' resulted in 161 matching pages.
 
1

“...CURACAO. 'J'^r\s\s\s\s\s\s\y\j\s\s\y\f\/\s^r\;'\s\s\s\s\s\s\s\j\/' HERINNERINGEN EN SCHETSEN, . jDOOB S. VAN DISSEL, PREDIKANT BIJ DE VBRBENIQDE PROT. GEMEENTE ALDAAR. LEYDEN, A. W. SYTHOPF. 1857. ■é.k.v]...”
2

“...p c2>. zo CURACAO. HERINNERINGEN EN SCHETSEN, DOOR S. VAN DISSEL, PREDIKANT BIJ DB TBBBBBIGDB PROT. GEMEENTE ALDAAR. LEYDEN, A. W. SYTHOPF. 1857. NED. ^LETTERKy'...”
3

“...lessenaar te bewaren en der verge- telheid over te geven? Hoe velen toch hebben reisverhalen, zeereizen, door de pers bekend gemaakt! En hoe afmattend* is het dikwijls voor den lezer om eene reis ten einde te brengen, die hij dan toch ten einde toe lezen wil, alleen omdat hij die begonnen is, maar met een zucht na de laatste bladzijde het boek digt slaat en bij zich zelven mom- pelt: »’l is niet veel bijzonders!” Wat kon mij dan over- halen om, daar ik dit weet en meermalen zelf ondervonden heb, toch mijne herinneringen de wereld in te zenden? Is het schrijfzucht, die mij aanzette, om wat mij op mijne eerste (misschien wel mijne laatste, ten minste groote zeereis!) gebeurde, te boek te stellen? — is hel mis- schien de begeerte, dat mijne talrijke vrienden en betrek- kingen in het Moederland van stukje lot beetje met mijn wedervaren bekend zouden zijn? — is het mijn gegeven woord om toch, wanneer ik van alles een goed dagboek had gehouden, dat voor de pers gereed te maken en hel licht te doen...”
4

“...Warmoesstraat, ingekwartierd te worden. Aangenaam was het mij en mijn gezin, omdat al- dus, voorloopig ten minsten, een einde kwam aan al die be- moeijingeu en zorgen, welke eene reis naar Curasao voor eene familie van man, vrouw en zes kinderen vereischt, terwijl ook nog daarenboven voor de achterblijvenden moest gezorgd worden: — van alle die vermoeijenissen konden wij in den Liesveld!schen Bijbel een weinig uil rusten, voor wij voor goed Amsterdam verlieten. Amsterdam, dat woord, die stad wekt eene aangename herinnering bij mij op, nu ik het ter neder schrijf en mijne gedachten laat weiden over de anderhalf jaar, welke ik er in doorbragt — Die aangename herinnering wordt niet zoo- zeer te weeg gebragt door Amsterdam zelve, door hare be- weging, woeligheid en gedurige afwisseling, welke men er vindt, hoewel dit ook door iemand, die gezond en van een levendig gestel is, niet zal worden veracht, al staat daar tegenover nog al het een en ander, hetgeen het verblijf in die koopstad des rijks minder...”
5

“...Paramaribo. Groole genade van mijnen God en Vader, die der men- schenharlen leidt en bestuurt, moest ik het dus rekenen, toen ik, nadat door de verplaatsing van Ds. conradi, predi- kant te Curacao, naar Paramaribo, op dat eiland eene vaka- ture was ontstaan, op den 25sten Augustus 1855, de ko- ninklijke aanstelling en het ministerieel besluit ontving, waarbij ik tot predikant bij de gemeente aldaar benoemd werd. Geen wonder dat blijde en dankbare aandoeningen mij toen bijna overstelpten, hoewel het mij smartte aan zoovelen in de gemeente, die mij lief en dierbaar geworden waren, mijn aanslaand vertrek te moeten mededeelen. Van den lijd mijner benoeming af werd mijn stil en ge- leidelijk leven meer woelig en onrustig. Plannen voor de toekomst moesten worden gemaakt, bestellingen gedaan en zaken afgehandeld. Den 308te" September vervulde ik mijn laatste werk in de Amsterdamsche gemeente, terwijl op den gden October daaraanvoigenden mijne bevestiging als herder en leeraar op Curacao te ’sGravenhage...”
6

“...God hem aanwees, en mij steeds ten va- derlijken vriend en welmeenenden raadsman is geweest. Ik meen den hoogleeraar van hengel, wien God nog vele jaren de gezondheid en krachten naar ziel en ligchaam beware en hem bij voortduring tot in hoogen ouderdom stelle tot een licht en vraagbaak in Christus kerk, tot een sieraad der Leidsche hoogeschool! Na de bevestiging en het afscheid van vele vrienden en kennissen te Delft en Leiden, keerde ik met mijne echtge- noot naar Amsterdam terug, daar de 15de October, op welken wg volgens contract aan boord van de Ricot zou- den gaan, naderde: het vertrek werd evenwel van dag tot dag uitgesleld; noodzakelijke herstellingen waren nog aan het schip te doen; lading en proviand moesten worden in- genomen; maar dewijl ons huis bijna geheel ledig werd en alle levensgemakken begonnen te ontbreken, verlangden wij ernstig om uil dien alles behalve aangenamen toestand te geraken en aan boord van de Ricot wat meer gemakken te vinden. De kargadoor en kapitein begrepen...”
7

“...gesleept en wij kwamen dien dag met den avond tot Alk- maar. Hier namen onze betrekkingen afscheid van ons. Guurder en kouder nog dan den vorigen dag was den 29«ten het weder, toen wij des morgens vroeg van Alkmaar afvoeren, zoodat er weinig opgewektheid was om op het dek te komen. Met den middag echter, ofschoon de Oosten- wind stevig doorwaaijen en de lucht gedurig betrokken bleef, werd het wat minder koud en konden wij van de buitenlucht nog wat gebruik maken. Men kon het echter de beide schapen en de twee biggen, die de kapitein aan boord had genomen, om ons in lijd van nood tot voedsel te die- nen, aanzien, dat hun het gure weder evenmin beviel als ons, daar zy achter stukken hout en touwwerk wegschuil- den. Hel leven voor zulke beesten aan boord is eene ware marteling, daar zij noch goed gevoerd noch verzorgd wor- den en zoo geheel uit hun element zijn gerukt. Geen won- der dan ook dat den vorigen avond, toen een vijftal hoen- ders het hek van hun hok hadden weten te verbreken en op het...”
8

“...men telkens denkt, dal het omslaat, terwijl ook de lijzeilen familiaar water scheppen bij den minsten wind en gang van het schip, zoo heeft het ook zeer weinig boord voor de passagiers om zich te vertreden, en men moet zich aan touwen en houtwerk vasthouden om niet over boord te slaan. De kajuit is namelijk, wat men noemt, halfgezonken; steekt dus op het achterschip een paar voet- naar boven uit, en de verschansing is daarmede gelijk, zoodat, indien men niet vast op de beenen staal, men in gedurig gevaar is, om kennis met de zilte golven te gaan maken. De lengte van de kajuit zal een voet of twaalf zijn en dan wordt natuurlijk het boord breeder, maar de verschansing blijft even laag. Men kon nu wel langs een trap naar het tweede gedeelte van het boord gaan, voor den groolen mast, waar de verschansing boven de zes...”
9

“...bezaanzeil te stooten. Met een trap van zeven treden daalt men nu nederwaarts en komt eerst in het voorste of liever achterste gedeelte van de kajuit, eigentlijk voor den hofmeester ingerigt, en waar hij in kasten, hok- ken en gaten zijne bergplaats voor borden, kommen, kop- jes enz., en de dagelijksche proviand heeft, maar waarin nog twee hutten waren en vlak onder het roer nog een paar slaapplaatsen voor den hofmeester, den koksmaat en wie er nog wilde inkruipen: want dat ingaan moest al bukkende en kruipende geschieden, zijnde die plaats of dat hok ook nog bestemd om een kat in te bergen. Een stevige tafel en nog wat steviger stoelen of tabouretjes, dan in het andere gedeelte der kajuit zijn, bevonden zich hier. Het eerste gedeelte van de kajuit is van het tweede, het verblijf der passagiers, door een dubbele deur afgescheiden, van welke echter de eene slechts kon geopend worden, tot groot ongerijf der passagiers, omdat tegen de andere de tafel van de voorkajuit, waarvan ik zoo even sprak...”
10

“...soort, van matwerk, zijn tot zitplaatsen bestemd. Bij de minste deining vlogen die om- ver, en die er op zaten ook, zoodat wij het zeer betreurden, dat er, zoo als op andere schepen, geen vaste canapé’s wa- ren. Een drietal onzer kisten, die wij in de kajuit hadden vastgespijkerd, moesten ons menigmaal tol vaste zitplaats dienen en zoo deze hunne dienst ook weigerden, de vloer. De tafel is wel verbaasd zwaar, maar daardoor waren wij meermalen in gevaar, vooral zij, die ’snachts hun loevlugt op den grond zochten, om er door verpletterd te worden, vooral omdat zij niet kon vastgesjord worden, en de klampen, die om de vier pooten gelegd waren, menigmaal hunne dienst weigerden of de tafel, door het overgaan van het schip, er werd uitgetild. Aan het einde van de kajuit, in het middenpenant, is een groote spiegel, die bedaard alle schokken en stooten heeft doorgestaan, schoon het penant zelf bij harden wind zoo hevig kon kraken, dat wij menigmaal beducht waren, dat de stukken ons om de ooren zouden...”
11

“...gebrek aan boord was. En hiermede acht ik genoeg gezegd te hebben van het schip en de ka- juit, zoover de passagiers betreft; echter mag ik niet ver- geten te melden, dat alles binnen in de kajuit, deuren, pe- nanten, schotwerk enz., van het heerlijkste hout gemaakt, gepolitoerd en verguld was en boven iedere hut een beeldje en een Hollandsch vlaggetje, zoodat als het behoor- lijk werd schoon gehouden, men een spiegel had kunnen missen. Vrijdag avond 2 November. Wij zijn heden reeds zeven dagen op de Ricot geweest en nog niet verder gevorderd dan tot het Nieuwe Diep; en Gode zij dank! dat wij niet verder gevorderd zijn, want, indien wy den hevigen storm, die heden woedt, naauwelijks uitgezeild, op zee hadden moeten weêrstaan, -wie weet in welk eenen ellendigen toe- stand wij zouden verkeeren, ja, of wij nog wel in het land der levenden zouden zijn! Gisteren verdroot het ons zeer, dat toen des nachts de Oostenwind was gaan waaijen en den geheelen dag pal bleef staan, onze kapitein den vorigen...”
12

“...nachts geweldig- veranderd; de wind, eerst Noordwest geloopen en daarna West,groeide tot een volslagen storm aan, zoo dat men geen enkel zeil, zelfs niet van een visschersschuit, op zee zag, en men vernam, dat de schepen, den vorigen dag uitgezeild, des nachts weder op de Texelsche reede het anker hadden la- ten vallen. Wat waren wij nu blijde nog met goede touwen en kabels aan den wal bevestigd te zijn en den storm, waarvoor wij veilig waren, door want en touwwerk te hooren gieren! ’t Is dan ook een ongelukkige maand, die maand November, om zee te moeten kiezen! Hoe hartelijk hadden wij verlangd, dat dit in het begin van October zou hebben plaats gehad; en was de bepaalde tijd gehouden, dan zou dit zeker ook zijn geschied, en wij misschien eene voorspoedige reis hebben gemaakt, zooals de Theodora Jo- zina, die eenige dagen voor ons was uitgezeild en weken voor ons te Curasao is aangekomen. Maar gedane dingen hebben geen keer en wij moeten er ons lijdelijk in gedra- gen. Doch niet geheel...”
13

“...stinkert;” maar toen bij toch tot elf uren bleef doorwaaijen, de weêrglazen ge- durig rezen en de lucht meer en meer in het Oosten op- klaarde, goeden moed begon te koesteren, en meende dat het wel gaan zou. De overige tijd werd nu nog ie baat genomen, om de laatste brieven te schrijven, en naauwelijks waren die aan het postkantoor gebragt, of de stoomboot werd voor het schip gespannen, alles was gereed, allen stonden klaar om het van den wal in het ruime vaarwater en naar zee te zien slepen en...... ziel, de Ricot wilde van geene bewe- ging weten: het schip zat als aan den grond vastgenageld. Dit geschiedde zoo wat ongeveer twaalf uren, toen het wa- ter op zijn hoogst was. De stoomboot spande alle mogelijke kracht in; Jan en alle man gingen aan het werk, maar niets mogt baten, en toen de boot nog eens, wel voor de twintigste keer alle krachten inspande en een zware tros brak, was het gedaan en er was aan geen vertrekken meer te denken! Wel bragt men nog een tros van het achterschip naar...”
14

“...ure, ik was juist bij tijds opgestaan, om te zien, hoe zij er werd voorgespannen en ons schip in alle glorie in zee sleepte. Heerlijk was het gezigt op de reede en de zee bij de helder opkomende zon, terwijl de Oosten- wind frisch begon te waaijen en meer en meer aanwak- kerde. De stoomboot sleepte ons tot op de hoogte van den vuurtoren van den Helder, liet ons toen glippen, keerde weder.......en wij waren aan ons lot overgelaten 1 De Oostenwind dreef ons dien dag en nacht goed voort, makende het schip 6 mijlen in het uur, en als het zoo voortging, beloofde ons de loods, die ons tot in het kanaal zoude begeleiden, dat wij den anderen dag om één uur op de hoogte van Douvre zouden zijn. Het schip, vlak voor den wind gaande, werkte vrij sterk, hetgeen aan hetzelve eene beweging gaf, die den meesten onzer zeer onaangenaam was en ons van binnen wat deed koken. Echter wij hielden ons dien dag allen goed en aten en dronken redelijk wel....”
15

“...begonnen mijne vrouw en kinderen door de zeeziekte te worden aangetast. Bij mij echter scheen het schommelen op zee geene andere uitwerking te hebben dan dat ik niet vrij stevig op de beenen stond, en mij overal aan vast moest houden. Met snellen vaart voeren wij de Noord-Hollandsche kust voorbij, zagen duidelijk nog de dagbaak van Egmond, be- merkten ook nog Kamperduin en verloren daarna het land uit het gezigt. De zee stond goed, de lucht helder, aan den horizont slechts met eenige wolken bedekt, en zoo het scheen voorspelde alles, dat wij den Oostenwind zouden houden en voorspoedig de Noordzee doorklieven. Het schoone, hoewel koude weder lokte ons gedurig op het dek en de deining verhinderde ons niet onze wandeling op en neder te maken. Reeds vroeg gingen wij echter allen naar kooi. Op on- derscheiden tijden des nachts wakker geworden, door het geraas van den wind in de zeilen en het geknars en open en loeslaan der deuren, bemerkte ik, toen ik met den dag voor goed en wel opstond, aan de...”
16

“...komen is nu teleurgesteld en onze loods kan geen tijd bepalen, wan- neer wij het binnen zullen stevenen: wel hoopt hij dezen nacht de vuren van de kusten Ie zien, doch de wind is se- dert vijf ure zoo veranderd, dat er nog geen peil op is te trekken; aan het werken van het schip, terwijl ik dit schrijf, zou ik zeggen, dat wij weder voor den wind lagen: doch het kompas boven mij, wijst mij vooruit het Noorden, en wij moeten, als het goed is, West-Zuidwesl op. Maar de weerglazen staan goed, de zee is vrij slecht en alles voor- spelt schoon weder. 8 November. Gode zij dank! gezond en behouden met de mijnen mag ik dit ten anker liggende op de reede van Margate ter neder schrijven. Dat waren drie dagen en vooral twee nachten van angst en benaauwdheid, waarin ons ge- loof aan God en zijn vertrouwen op Hem ons moest staande houden, om niet te bezwijken van vrees, onbekend en on- gewoon als wij waren om een storm op zee bij te wonen. Doch tot zoover is het dan nu geleden en ook uit deze be- proeving...”
17

“...geleek, het slaan van de woedende golven over het schip, en hel bijna bovenmenschelijk werken der manschappen hoorde, om als het tijd was de zeilen te veranderen en het schip te wenden, dat bijna om het uur geschieden moest, opdat wij niet op de kust zouden vervallen. In groolen angst werd de nacht door mij doorgehragl en naauwelijks brak de eerste morgenschemering aan of ik ver- liet de achlerkajuil en ging in de voorkajuit of ik den loods of iemand anders kon te spreken krijgen. Loods en stuur- lieden bevestigden mij, dat het een barre nacht was ge- weest, de storm hevig en gedurig vlak tegen; zoodat meer- malen het schip met ongeloofelijk veel moeite moest ge- wend worden, doch dat men toch was vooruit gekomen en weldra de Engelsche kust hoopte te zien. Die hoop werd echter den geheelen dag van den 7den teleurgesteld, de he- vige wind bleef aanhouden, tot omstreeks 12 ure op den mid- dag, toen het bijna plotseling slil werd en de wind scheen te zullen veranderen. Dit gaf eenige verademing...”
18

“...het uur, omstreeks elf ure, het anker liet vallen, en ons van schrik en angst bevrijdde. Wel staat de zee hier ook hol en rijdt het schip voor zijn anker, maar de reede is veilig en onder- scheidene andere schepen liggen er met ons ten anker of komen er. voor door loodsen geleid. Verwonderlijk en ijzig zelf is het om te zien, hoe die loodsbooten door den storm heen manoeuvreeren, de boot- jes uitzetten, die door de baren schijnen verzwolgen te worden en weder opnemen, als de loods aan boord van het seinende schip is afgezet. Heden morgen om twaalf ure ver- trok met zulk een bootje onze Hollandsche loods uit Texel, de zeventigjarige, gepensioneerde dalmeijer, een voor zijne jaren knap en beraden man, die ons door zijne aanwijzin- gen goede diensten heeft bewezen en in Gods hand wel ook als het middel mag beschouwd worden, dat wij op de hoogte van deze reede zijn gekomen. Hij zwierde en zwalkte in het ranke bootje door de golven heên en kwam behouden op de loodsboot aan, die hem naar Margate...”
19

“...eene stoomboot op na, om de brievenmail naar St. Thomas heen en weêr te brengen. Die stoomboot, welke bijzonder goed ingerigt is voor den ka- pitein, minder voor de passagiers, heeft nog al met tegen- spoeden te kampen, als gebreken aan de machinerie,.ont- stentenis van een machinist en stuurman, waarom zij nog al dikwijls stil moet liggen en een snel zeilende schoener (en deze zijn te Curacao perfect), hare plaats vervangen. Die boot moet, naar ik hoor zeggen, aan hel gouvernement veel kosten, en naar evenredigheid daarvan geene genoeg- zame diensten doen. Aan boord van een schip schijnt het zoowat een wereld in het klein te wezen. Men leert de onderscheidene harts- toglen der menschen beter kennen dan aan land, waar de een zich spoedig van den ander verwijdert; de harlstogten vooral van nijd, kwaadsprekendheid, grootsprekendheid, lui- heid: en de weinige deugden die men nog opmerkt, worden meer nog uitgeoefend uit eigen behoud en hoop op winst, dan uit liefde lot den naasten. Ik spreek alleen...”
20

“...bijna niets zeggen. Omgang met hen en de passagiers is er niet, waartoe ook de vreemde talen, die zij spreken, wel het zijne toebrengt: maar over het algemeen schijnt alles wat aan boord be- hoort, een slag van menschen te wezen, dal, zonder eenige christelijke opvoeding, ten minste zonder de beoefening van christelijke opleiding daarheen leeft, zich om Ood, noch godsdienst, noch Zaligheid bekommerende. Allerongelukkigst voorwaar bij menschen, die zich zoo ge- heel aan God moesten vasthouden, daar zij elk oogenblik zijne hulp en bijstand zoozeer noodig hebben en gedurig Gods groote werken kunnen aanschouwen, waaruit zijne heerlijkheid ons tegenblinkt. Maar ruw en omstuimig als het element is, dat zij be- varen, schijnen ook hunne harten te wezen, voor geene indrukken van godsdienst over het algemeen vatbaar, zoo ten minste beschouw ik de bemanning van de Ricot, die hoe klein ook, toch uit onderscheidene natiën is zamenge- steld. De kapitein, een Deen, en door lang in Amerika te zijn geweest...”