Your search within this document for 'wal' resulted in 60 matching pages.
 
1

“...den wind, zoo wordt er thans van dezelve geen gewag gemaakt. WINDEN. Op de kust van Guyana. De algemeen heerschende wind, tusschen de grenzen onzer West-Indische bezillini- gen, is de noordoost passaat, die meestal over dag nog al frisch doorwaait, doch met het dalen der zon ge- vvoonlijk ook in kracht afneemt. Zijne rigting veran- dert echter op de kust van Guyana veel, n naar den tijd van het jaar, dat is naar hel saizoen, n naar den afstand waarop men zich uit den wal bevindt. Binnen de tien of twaalf mijlen uit den wal is gemeen- lyk de wind zuidelijker dan boven dien afstand; vooral in de regentijden, treft men dikwerf zuidelijker winden aan, te weten; oost O. Z.O., Z.O., ja zelfs wel eens tot bewes- ten het zuiden omloopende en met het doorkomen van regen en onwersbuijen veeltijds ook windbuijen, doch ove- rigens flaauwe koellen. Bepaaldelijk in den grooten regen- tijd, van Julij tot September, hebben er dikwerf stilten plaats met drukkende hitte. Over dag loopt dan vaak, met het...”
2

“...'S: 351 mceslenlijds digi onder de lij van hoog land plaats heeft. Niet zelden wil, vooral over dag, de wind na zulk eene bui wel eens plotseling van de andere zijde komen en op den wal slaan. Het is dus altoos zaak om zich, zonder noodzakelijkheid, niet te digt onder den westwal dier eilanden te begeven, Des avonds en des nachts kan men digt onder dien wal ook wel landwinden ontmoeten, welke men, om de oost bestemd zijnde, met vrucht gebruiken kan; doch ook stil- ten zijn daar niet ongewoon. Naarmate men meer vrij van de eilanden komt, zal de wind ook meer aanwakkeren en, vooral in November en December tot April, sterk doorwaaijen en nog al noordelijk zijn, zich dan meest bepalende tusschen het O. N. O. tot noorden. Bij Trinidad en omstreken is de wind, gedurende den droegen tijd, die aldaar van December tot Junij heerscht, meest van het N. O. en O., en in den regentijd van het Z. O. en zuidelijker. In het laatst van Junij wordt het daar buijig en stormachtig, hetgeen in Augustus en Sep-...”
3

“...355 STROOMEN. Op de kust van Guyana. Boven de acht of negen mij- len uit den wal, loopt de stroom meestal west noord-west waarls. Op de kust heeft dezelve in de maanden Augustus en September de meeste kracht, en rigt zich dan dikwijls noord-westelijk en daar benoorden, terwijl het daaren- tegen in de overige maanden wel gebeurt, dat deszelfs strekking bezuiden het westen en minder krachtig bevon- den wordt. Wanneer men binnen de 8 mijlen uit den wal is, zal men de eb en vloed-stroomen der rivieren gevoelen. De vloed, namelijk, loopt om de Z. W. en in den wal, terwijl de eb om de N. O. er uit trekt. Deze laatste stroom is dus voordeelig voor de schepen, welke moeten opwer- ken van de eene rivier naar de andere. Zij zullen het best doen om, zoo veel de diepgang van het schip zulks toelaat, met kleine slagen onder den wal op te werken; en vooral zich altijd binnen het gebied der eb en vloed stroo- men te honden, laverende met de eb op, op het lood af, en gaande ten anker zoodra de vloed doorkomt...”
4

“...lijden, op diezelfde diepte, zuiver blaauw van kleur was. Het is er dus ook even ver af, dat men de waler- verkleuring kan aanmerken als eene grenslinie van moge- lijke loodingen. Niet te min is het altijd aan te prijzen om vlijtig het lood te gebruiken, zoodra men die verkleu- ring bespeurt, dewijl het toch altoos een bewijs is van het naderen der kust, langs welke, gelijk men nader zien zal, verschillende meest modderbanken gevonden worden. In den Atlantischen Oceaan. Boven de 10 mijlen uit den wal moet men op de kust van Guyana, zoowel als overal elders in deze streken, doorgaans op eeneu om de W. N. W. loopenden stroom rekenen, die echter, zoowel in rigling als kracht, dikwerf den eenen dag met den anderen aanmerkelijk verschilt en zich, wat de kracht aangaat, veel regelt naar die van den wind. Ja het is geenszins zonder voorbeeld, dat men hier, zelfs tot op 11 a 12 graden noorderbreedte, den eenen dag eenen stroom vond, welke het schip 8 of 10 mijlen in het etmaal om de W. N. W. en den...”
5

“...bij de gezegde rivier land te halen hetgeen nog bovendien dit vr heeft, dat het de reis aanmerkelijk bekort. Het blijft echter altijd zaak hoven de haven der bestemming land te halen, uit hoofde van de straks gemelde stroomen. Men stelle dan den koers op de rivier Marowyne, en op ongeveer 6-|- breedte gekomen, werpe men het lood. Vindt men nu 50 a 60 vadem (85 a 102 ellen) zwarlachlig zand, dan slure men, op elke wacht een paar malen loo- dende, tot op 12 a 10 vademen (20 a 17 ellen) regt in den wal. Krijgt men, met het afnemen der diepte, grover en grover zand en ten laatste groven graauwen zand- grond met gebroken schelpen en steentjes dan is men zeker, dat men de banken der Marowyne nadert en men...”
6

“...300 moet dao des nachts ook niet diglcr onder den wal loopen, maar het, met klein zeil, om de noord houden, als wanneer de stroom het schip van zelve bewesten de banken zal drijven. Over dag kan men tot 6 en 5 vadem (10 en 8| el) den wal naderen en zal, indien het niet al te donker en regenachtig weder is, aldaar ook wel land in het zigt hebben. Echter hierop moet men niet te veel slaat maken, want dikwerf is de kust in zulk eenen nevel gebuid, f wel in de regentijden de lucht z buijig, dat men de kust in het geheel niet zien kan. Bekomt men bij het afnemen der diepte, dunnen slijk of moddergrond, dan zal men, ook zonder land gezien te hebben, daaruit kunnen besluiten bewesten de Maro- wyne te wezen. Met uitzondering der maanden half Julij Augustus, September tot half October, zal men steeds, tot onder de kust, eenen frisscben noord-oost passaat behouden : doch meestentijds verliest men dien in de opgenoemde maanden reeds nabij den lO"^ of 12'^ graad noorder breedte en bekomt stilten, ...”
7

“...militaire post van welken men, met helder weder, door het geboomte henen, de Nederlandsche vlag zien kan. De oosthoek van die rivier is minder hoog en het geboomte ddar minder digt aan een. Surinames westhoek daaren- tegen is laag, effen en glad, zonder eenige verhevenheid en bogt gaande weg westwaarts henen. Derzelver oost- hoek beslaat uit zeer digt geboomte. 5. Dat, bij de Marowyne, de vloed om de Z. W. t. W. de rivier inlrekt en bij de Suriname dezelve om de west loopt en de schepen naar den lij-wal dringt. Men heeft ook wel als onderscheidend kenmerk willen aanvoeren, dat men bij de Marowyne, in tegenstelling van de Suriname, waar znlks niet beslaat, hoog binnen- land en tafelgebergte ziet. Dat het er is valt niet legen te spreken, doch men kan het geenszins als eene verkenning opgeven: vermits men al zeer helder weder moet hebben om het te zien, terwijl verreweg de meeste tijd dat binnenland te zeer in nevcldarapen of wolken gehuld is,...”
8

“...banken beslaan uit graauwen moddergrond, en deze kan men gerust tot 3J en 3 vadem (5951 palmen) aanzeilen. HET VAREN LANGS DE RUST TOT AAN DE SURINAME. Wanneer men de rivier Marowyne voorbij is, vindt men weldra eene bank met blaauwen modder en slijk, bij de Via-Via kreek, die vrij vlak is en met eene punt noord- waarts uit den wal steekt; doch lot op 5 vadem (8^ ellen) wel genaderd kan worden. Voorbij deze bank wordt het weder dieper. Bewesten gezegde kreek ligt, lusschen dezelve en post Orange, nog eene bank, die op de kaar- ten niet bekend is. VoiiOrange is kenbaar aan een paar gebouwen, op welke de Hollandsche vlag, boven het geboomte uit, waait. Men kan hier den wal zeer na nemen. Orange voorbij zijnde treft men den grond aan, zachlen blaauwen mod- der met bruine steentjes, wel wat naar foelie gelijkende: uit welke gesteldheid van den grond men het naderen van de wtol-kreek (eigenlijk znot?j?er-kreek) ontwaart. Deze kreek is kenbaar aan eene opening in het ge- boomte, tusschen welke men...”
9

“...lood af den wal naderen, zooveel als de diepgang van het schip zulks gedoogt. Al verder westwaarts op ontdekt men eenen hoogen boom, die, ver boven de andere uitstekende, het voorko- men heeft van een groot driemast schip, hetwelk in den wal ligt over stuurboord, met bramleizcils bij aan bak- boord. Deze boom is een kenmerk van de Warappa-kxcek, welke kreek zuid hebbende, ziet men door eene opening henen in het bosch en ontwaart eenige huizen en opene plaatsen in het land, dewijl het aldaar bebouwd is. Van omtrent ne mijl beoosten de wof-kreek, tot nage- noeg drie kwart mijl bewesten de fVarappa-Vv&tk, steekt, in eenen halven cirkel, eene zachte modderbank uit, welke men gerust kan naderen; want al geraakte men daar al eens aan den grond zou men er terstond weder vrij van komen door oogenblikkelijk uit den wal te sturen. Voornamelijk bij de /Tarappa-kreek, begint de grond zeer vlak te worden, en is men op 3^ en vadem (59J en 63| palm) graauwen moddergrond, nog 2 mijlen uit den wal. Komt men...”
10

“...om hier, op 4 a 5 vadem (68 a 85 palmen) te ankeren, liever dan gedu- rende den nacht, met klein zeil, om de noord te gaan liggen; want men zou dat doende wel cens gevaar kunnen loopen van, door den stroom, beneden de rivier gedreven te worden. Na de ^aroppa-kreek ontdekt men hel verbrande bosch, kennelijk aan eene groole uitgestrektheid dorre boomstammen, welke van het overige, altijd groene hout zeer goed te onderscheiden zijn. Tot hiertoe hel op 3^ vadem (59| palm), of daarom- trent uit den wal gehouden hebbende, zal nu de grond beginnen op te droogcn en men zal noordelijker moeten houden, ten einde z langs de bank te loopen, op het lood af, in 3^ en 4 vadem {59^68 palmen). Dan zal men de valsehe braamspunt bespeuren, welke zich voordoet als een steile hoek, met overhangende boo- men of struiken en verder ziet men vooreerst geen land. Deze punt omtrent in het Z. Z. W. hebbende, zal men de ijzeren schuitjes en boeijen beginnen Ie ontdekken, welke in 1834 gelegd zijn om het regt vaarwater...”
11

“...naar binnen zeilen. HET BEVAREN DER SURINAME. Opvaren. Met het opzeilen der rivier Suriname zorge men altijd den bakboords of loef-wal te houden, dewijl daar de meeste diepte wordt gevonden en men zeile langs denzelven meestal op ongeveer een derde der riviers breedte. De eerste plantage, welke men aan dien kant ontmoeten zal, is de Resolutie; deze kan men op een paar kabel- lengten afstands voorbij zeilen. Dwars van en even voorbij dezelve ligt eene bank, waarop met laag water, 2^: vadem (38 palmen) en met half tij ruim 2%^ vadem (47 palmen) water staat. Men behoort tusschen deze bank en den loef- wal te blyven en moet hierop vooral rekenen, wanneer de wind z schraal mogt zijn, dat men laveren moet, hetgeen echter zeer zeldzaam gebeuren zal. Gezegde plan- tage voorbij zijnde, diept het water weder aan en men blijft op denzelfden afstand langs den loef-wal zeilen tot dat men aan bakboord de monding eener andere rivier, de Commewyne geheeten, zal genaderd zijn. Op den noorder hoek van deze...”
12

“...in den wal sturen en dien tot bij de plantage Jagtlust zeer na nemen. Deze is, na het genoemde fort, dc zevende plantage en kenbaar aan eenige gebouwen, welke men tusscheu eene laan van hooge boomen door ziet. De plantages tusschen Amsterdam en Jagtlust, aan den bakboords wal gelegen, zijn: Voorburg, Susanna sdal, (kenbaar aan den zeer hoogeu schoorsteen eeuer stoom- suiker-fabriek) Clevia, Belwaarde, Lust en Rust en Dordtrecht. Langs deze allen vindt men, met den vloed, van 4 tot 6 vadem (68 tot 100 palmen) water. Gebeurde het hoogst zeldzame geval, dat men moest laveren, dan moet men niet verder dan op 3 vademen (51 palmen) diepte naar den lij-wal der rivier loopen, maar den loef-wal kan men bijna rakelings nemen. Als men de plantage Dordtrecht voorbij is, begint het wat op te droogen en men nadert eenen drempel, waarop, met gewone getijen, maar 2| a 2| vadem (42| a 47 pal- men) soms ook minder water slaat, doch met springgetijen is daar 3 vadem (51 palmen). Digt onder den wal hou- dende...”
13

“...370 5 tol 7 vademen (85 lot 120 palmen) moddergrond kan ankeren. Beneden dat fort steekt een rif van klippen en vuile grond eenigzins uit, waarom men hier niet digt onder den wal moet komen. Wil men verluycn, dan zette men het bakboords anker op den vloed en het sluurboords op de eb; doch als men een kelling heeft, beslaat er geene volstrekte noodzake- lijkheid tot verluijen; want, door de zachtheid van den grond, zakken en het anker en de bogt van den ketting spoedig diep genoeg in denzelven, om geene vrees voor onklaar anker te behoeven te koesteren, z zelf dat, als men lang blijft liggen, men van lijil lot tijd de ankers dient te ligten, om het te diep in den grond zakken te beletten. Het is geen zaak de sloepen dagen achter den anderen te water te laten liggen, vermits de wormen dezelve zeer beschadigen. Het zwemmen is in deze rivier een gewaagd stuk. Niet zelden zag men anders zeer goede zwemmers, on- aangezien zij hun uiterste best deden om boven te blijven, niet te min verdrinken...”
14

“...van het fort Zeelandia in het eerste huis der stad (waardoor men op nagenoeg een kwart der riviers breedte den loef-wal zal naderen) tot dat men voorbij de kreek van Meerzorg is. Dan houde men het iets digter onder den wal, doch niet binnen de 3 vademen (51 palmen), omdat hier de grond taai is, en late het, met de strekking van denzelven mede, z drij- ven tot bij de plantage Jagtlust. Dus doende zal men van 7 tot 3 vademen (119 tot 51 palmen) w'ater gehad hebben en bij den drempel wezen, alwaar men het anker late vallen om tij te sloppeu. Schepen, die minder dan 16 voeten (45 palm.) diepgang hebben, kunnen met de vr eb van de stad vertrekken en zullen dikwerf nog met hetzelfde getij over den drem- pel komen. Ten einde met het meest mogelijke water over den drempel te drijven, ligte men met de volgende voor eb het anker weder en late het, op eene kabellengte van den loef-wal, met denzelven mede drjven tot ongeveer midden tusschen Susannasdal en Voorburg, over 3| en 4 vadc- iij. IV D. n st...”
15

“...ullende hoe meer men den loefwal kan naderen, ook loo veel te sterker eb stroom aangetroffen worden. Nu ga men meer uit den wal, op ongeveer der riviers breedte en boude op bet fort Am- sterdam aan, dwars van hetwelk met doode getijen, met laag water omtrent 3 vademen (51 palmen) en met hoog water 3| vademen (64 palmen) water gevonden wordt. Hier gekomen, ankert men gewoonlijk bezuiden de zand- bank welke uilsteekt van den hoek dien de Commewyne cn Suriname te zamen vormen, en wel op 3 a 3ยง kabel- lengten uit den wal, ten einde de achter eb af te wach- ten, om daarmede naar buiten te zeilen (1), met wassend water bij de bank van Resolutie en nog vr hoog water in de geul der buiten banken te wezen. Men sture dan van Amsterdam N. W. t.N. op de plan- tage Resolutie aan, houde tusschen deze en de daarbij liggende bank door, om een klein derde der riviers breedte onder den wal te blijven en sture z A/V. N. W. naar buiten alwaar verder de yzeren boeijen en schuitjes het vaarwater aanwijzen. Het is...”
16

“...373 IIET VAREN VAN DE SURINAME, LANGS DE KUST, TOT AAN DE RIVIER COPPENAME. Bewesten de Suriname lol aan de rivier Corantyn, (de westelijke grensscheiding van Nederlandsch Guyana) is, even als beoosten de eerstgenoemde rivier, de kust overal laag, moerassig, boomrijk, met weinig of geen kenbare punten, ten ware men den wal nog al digt nadert, wijders bijna overal omzoomd door 7,acbt afhellende modderban- ken, welke zich soms tot anderhalve mijl ver van den wal uitstrekken. Tusschen de beide opgenoemde rivieren in, vindt men, niet ver bewesten de Suriname, den mond van eene ander rivier, de Coppename geheeten, In den eigenlijken zin is hel de mond van twee rivieren, te welen: de Sara- macca en de Coppename. Purdy, in deszelfs Columhian Navigator, 3 deel 2 uitgave, bladz. 156, stelt den afstand tusschen de Suri- name en Coppename, op vier leagues, (dat is 3 duilsche mijlen) alsmede dal tien leagues (7| duilsche mijlen) westelijker dan de Coppename, de Corantyn zich in zee ontlast. Dit is...”
17

“...376 HET BEVAREN DER RIVIER COPPENJME. Bij den mond der Coppename, loopt de eb om de N.N.O. uit den wal, en de vloed om de Z. Z. W. er in. Met nieuwe en volle maan is het vr de rivier omstreeks zes ure hoog water. De miswijzing is er 2 54' noord-oostering. Even als de Suriname, heeft deze rivier aan derzelver loef- of oost-zijde eene harde zandbank, welke zich van den oosthoek der Coppename naar de Saramacca uitsteekl, en alzoo de afscheiding dezer beide rivieren daarstelt. Opvaren. Het land ziende in de peiling, op het laatst van het voorgaande hoofdstuk aangeduid, zoo sture men zuiden tot dat de Saramacca (welke zich O. Z. O. strekt) open komt. Dan bevindt men zich op het drooge der modderbank, welke voor de Coppename ligt, waarop met laag water 2 vadem (34 pal- men) en met hoog water 2| vadem (42J pal- men) diepte gevonden wordt, doch welker grond uit zulken zachten slijk bestaat, dat men wel een half vadem (BJ palmen) door den grond kan zeilen, zonder vast te raken. Men krggt dan l...”
18

“...378 tien bakboorils wal een weinig op, waarom men dat ei- landje, bij het opvaren, aan bakboord moet houden. Tegen over het kamp Delft, strekt zich, langs den wes- telijken oever der rivier, cene harde zandbank, tot om- streeks middens vaarwaters uit, met grof roodachlig zand, vermengd ,met eene glinsterende zelfstandigheid. Nade- maal, in de drooge tijden, reeds een paar uren vr laag water, deze bank voor een groot gedeelte droog begint te vallen, zoo is zij bij uitnemenheid geschikt om er kleine vaartuigen, als schooners, barkassen, ponten, enz. op het drooge te zetten, ten einde dezelve schoon te maken, te breeuwen enz. Kleine koopvaarders, die zich in deze rivier begeven, maken daarvan dan ook lot het gezegde einde gebruik. De rivier heeft verscheiden bogten, welke zich, met lange ronde hoeken, dan eens O.Z.0. dan weder N.W. of Z.W. strekken, waardoor de afstand van het tablisse- ment Andrega, hetwelk ongeveer 7 mijlen hemelsbreedte van de monding ligt, op den wester oever, nu wel op...”
19

“...werpen te moeten gebruik maken. Schepen die deze rivier bezoeken om hout in te laden, doen hel best zich te verluijen voor een zwaar anker, stroom opwaarts, en het stopanker stroom afwaarts. Men korte dan, met dal gedeelte van het schip waar zich de laadpoort bevindt, naar den wal en meere zich goed vast: want de stroomen loopen hard. Men make vervolgens eene stelling of brug uit twee boomstammen, met dwarshouten er over, en hange deze met het eene einde aan het schip, op gelijke hoogte met de laadpoort, terwijl het andere einde op den oever rust. Over deze brug kan men dan met een gein of wuit de balken binnen boord slepen. Op sommige plaatsen kan de ondiepte bij den oever wel eens beletten om digt genoeg bij den wal te komen, tol het leggen van die brug; dan is men genoodzaakt de balken (welke uit den aard niet drijven en waaronder er gevonden worden., die 3 lot .4 lasten w'egen) door water- vaten te vlotten en z aan boord te halen. Op de plaats Andresa, kan men de watervaten vullen...”
20

“...COPPENJME, NAAR DE RIVIER NICKERIE. Van Suriname komende en bestemd naar de rivier Nickerie, is het niet volstrekt noodig, dal men de Coppe- name in het gezigl loope: doch heeft men zulks ter verkenning gedaan, dan stellen wij het schip wederom te wezen in de peiling: den lagen- of noordhoek der Saramacca Z. O. t. Z. De Coppename open, met den oosthoek Z.t.O. op anderhalve mijl afstands. Men sture dan weder wat uit den wal, om vrij te blij- ven van eene modderbank, welke uit den westhoek der Coppename nog al ver in zee uitsleekt, zoodat men hier wel kleine twee mijlen uit den wal zal moeten blijven. Deze bank voorbij zijnde (hetwelk men aan het lood A...”