1 |
|
“...Guyana hoewel in der lijd goed
en voldoende naauwkeurig, thans echter, door het veran-
deren der kenmerken op meergeiegde kust, gebrekkig
en voor hem die er onbekend is, onvoldoende mag be-
schouwd worden, zal wel geen betoog behoeven. Ieder
zeeman, die onze Nederlandsche Wesl-Indische kolonin
bezocht heeft, zal daarvan gewis de ondervinding tol bewijs
kunnen aanhalen. Die overtuiging lokte dan ook de po-
gingen uit, om eene nieuwe zeevaartkundige beschrijving
onzer Wesl-Indische Bezittingen voort te brengen.
Zeelieden, met die vaarwaters bekend, zal deze beschrij-...”
|
|
2 |
|
“...344
Ting, vooral daar, waar het geldt de kust van Hollaudsch
Guyana en de rivieren, welke er nilwateren, wel toeschij-
nen als te veel in kleine bijzonderheden t(j treden, en
gevolgelijk te omstandig te wezen; doch, wanneer men
bedenkt, dat dezelve is opgestcld niet voor de zoodanigen,
die er bekend zijn, maar om diegenen voor te lichten,
die er ten eenenmale onbekend zijn, dan zal ongetwijfeld
die beoordeeling eene andere wending nemen.
Met dit schrijven heb ik mij voorgesteld eenige aanwij-
zingen te geven lot het aandoen der kust van Hollandsch
Guyana, het binnenzeilen der verschillende bevaarbare
rivieren aldaar, bet opwerken van de westelijke grens
onzer kolonie op deze kust naar de Suriname, het zeilen
van daar naar de Nederlandsche Antilische eilanden, en
eindelijk, het wederom terugkeeren van dezelve naar
Paramaribo.
Nademaal men nu, bij het varen naar die eilanden en
het weder opwerken naar de rivier Suriname, ook on-
vermijdelijk eenige der overige Antilische eilanden in het
gezigt...”
|
|
3 |
|
“...luitenant der 1 klasse j. c. koopmah en luitenant
der 2 klasse byl de vroe, allen te vinden in de 'h Verzat
meling van herigten en verhandelingen over cenige on-
derwerpen der zeevaart, verzameld en vervaardigd door
den Hoogleeraar j. F. e. schrder en gevoegd achter
de zeemans almanakken voor 1803, 1816, 1823, 1828 en
1829; doch ook handschriften van eenige zee-officieren,
hebben niet weinig bijgedragen om zeer belangrgke aan-
wijzingen te bekomen. Deze zijn van de kapitein-luitenants
c, van der hart en w. stort, de luitenants 1 klasse
E. j. FOK.KENS 6n c. j. BERGHUIS CO den luitenant 2 klasse
c. V. ZWAANSHALS. Ik acht het mij ten aangenamen pligt
die officieren openlijk mijnen dank te betuigen voor hunne
welwillende en veel afdoende medewerking in deze: want,
mijne eigen opmerkingen, gedurende mijne togten in de
West-Indische wateren, ofschoon hier almede opgenomen,
zouden zonder die hulp ongetwijfeld ver te kort zijn ge-
schoten lot bereiking van het beoogde doel.
Eene tafel van geographische...”
|
|
4 |
|
“...varen naar en van het weste-
lijkste onzer Nederlandsche Antilische eilanden wel niet
dan hoogst zeldzaam verder dan de opgenoemde lengte
zal behoeven te komen.
Dat poRDY zich tot het opstellen zijner geographische
tafelen bijzonder veel moeite heeft gegeven, is algemeen
bekend, en veilig mag men die van hem overnemen,
gelijk dan ook hier geschied is, voor zoo ver zyne tafelen
de verlangde punten mededeelen. Hij zelf roemt hoogelijk
de opnemingen van de Spaansche officieren, en dewijl de
lengte bepalingen, vooral van chrugga en fidaigo (1),
gewoonlijk weinig met die van pcrdy verschillen, zoo zijn
die dan ook in deze tafel aangewezen dddr waar zij be-
kend waren. Doch ook van anderen worden, in deze
tafel, plaats bepalingen medegedeeld en het is mij niet
ondienstig toegeschenen, in eene afzonderlijke kolom, de
namen der waarnemers bekend te maken. De meeste der
geographische ^opgaven, welke niet van purby zijn, zijn
overgenomen uit de meergenoemde Berigten en Ferhan-
delingen van den Hoogleeraar...”
|
|
5 |
|
“...dit is voorbedachlelijk nagelaten, ten einde niet door
menigvuldige, soms,wel eens wat uileenloopendc, bepalin-
gen van een en hetzelfde punt, den zeeman in twijfel te
brengen, welke hij dan als de ware moet aannemen.
Wanneer er van mijlen afslands wordt gesproken,
worden er overal duitsche mijlen, van 15 in nen graad,
bedoeld.
Aangehaalde kompasstreken zijn altijd regt wijzend.
Eenige weinige landverkenningen en een paar plan-tee
keningen, die men in pords werken niet vindt, scheen
het mij toe niet onnut te zijn hier bij te voegen.
Mogl men in dit schrijven eenige nuttige aanwijzingen
vinden, voor als nog elders niet medegedeeld dan ware
dit gewisselijk eene aangename voldoening voor de boven
opgenoemde officieren onzer marine, die mij hunne op-
merkingen toevertrouwden, alle'nlijk met het doel om
dezelve voor anderen nuttig te doen zijn.
J. MODERA.
De Nederlandsche Wesl-Indische bezittingen bepalen
zich, op de vaste kust van Zuid-Ameriha, tot dat kleine
gedeelte der kust van Guyana, hetwelk...”
|
|
6 |
|
“...348
als rjrooten regentijd bekend slaan : willende men daar-
mede te kennen geven, dat gedurende de drie eerstge/.egde
maanden de regenbuijen minder aanhoudend en minder he-
vig xijn dan in de drie laatstgenoemde. De maanden Maart,
April en Mei, worden kleine, en September, October en
November groote drooge tijd genaamd; dat is, dat in
Maart, April en 5Iei, de luchtgesteldheid gematigder en
aangenamer is dan in de overige maanden van droogen lijd.
Niet te min moet men hieruit geenszins opmaken, dat
het alln in de regentijden regent en daarentegen in
de drooge lijden niet. Zeldzaam gaat er eene geheele
maand voorbij zonder regen; maar in de zoogenaamde
drooge tijden zijn die regens niet zoo zwaar, hebben zeld-
zamer plaats en bepalen zich meest bij enkele bnijen, als
wordende dezelve in dien tijd gewoonlijk door de noord-
oosle en oostelijke zeewinden al ras verdreven: terwijl
zij in de regentijden veelvuldiger en langduriger zijn en,
voornamelijk gedurende den grooten regentijd, dikwerf...”
|
|
7 |
|
“...West-Indische bezillini-
gen, is de noordoost passaat, die meestal over dag nog
al frisch doorwaait, doch met het dalen der zon ge-
vvoonlijk ook in kracht afneemt. Zijne rigting veran-
dert echter op de kust van Guyana veel, n naar den
tijd van het jaar, dat is naar hel saizoen, n naar den
afstand waarop men zich uit den wal bevindt.
Binnen de tien of twaalf mijlen uit den wal is gemeen-
lyk de wind zuidelijker dan boven dien afstand; vooral in
de regentijden, treft men dikwerf zuidelijker winden aan,
te weten; oost O. Z.O., Z.O., ja zelfs wel eens tot bewes-
ten het zuiden omloopende en met het doorkomen van
regen en onwersbuijen veeltijds ook windbuijen, doch ove-
rigens flaauwe koellen. Bepaaldelijk in den grooten regen-
tijd, van Julij tot September, hebben er dikwerf stilten
plaats met drukkende hitte. Over dag loopt dan vaak,
met het rijzen der zon, de wind oostelijker tot O. N. O. en
N. O. met meer gestadige koelte.
In de drooge tijden bepaalt de wind zich gewoonlijk
tusschen het O. Z. O...”
|
|
8 |
|
“...350
in de regenliiden) beier weder en dus noordelijker en meer
gesladigen wind aan, want, gelijk vroeger reeds geiegd is,
de regenbuijen komen gemeenlyk met zuidelijken wind op.
Uit al het bovengemelde zou men welligt meenen te
moeien opmaken, dat er op deze kust afwisselende land-
en zeewinden waaijen. Ofschoon zeer dikwerf, ja meestal
des nachts, de wind zuidelijker trekt dan over dag, zoo
hebben er toch geene eigenlijk gezegde land- en zeewin-
den plaats.
In den Atlantischen oceaan. Op meerder dan de te
voren aangehaalde tien of twaalf mijlen afslands van de
kust, vindt men minder verandering, zoo in de rigting
als in de kracht van den wind, en dus meer den ei-
genlijk gezegden passaat. Daar zal men denzelven meer
bestendig tusschen het Z. O en N. O. aanlreffen, veelal
vast blijvende tusschen het O.N. O. en O. Z. O. Evenwel,
naarmate men noordelijker komt, en dit bepaaldelijk van
Januarij tot April, loopt de wind meer naar het noorden
lot soms N. N. O. Gewoonlijk heeft men frissche en...”
|
|
9 |
|
“...'S:
351
mceslenlijds digi onder de lij van hoog land plaats heeft.
Niet zelden wil, vooral over dag, de wind na zulk eene
bui wel eens plotseling van de andere zijde komen en op
den wal slaan. Het is dus altoos zaak om zich, zonder
noodzakelijkheid, niet te digt onder den westwal dier
eilanden te begeven,
Des avonds en des nachts kan men digt onder dien wal
ook wel landwinden ontmoeten, welke men, om de oost
bestemd zijnde, met vrucht gebruiken kan; doch ook stil-
ten zijn daar niet ongewoon.
Naarmate men meer vrij van de eilanden komt, zal de
wind ook meer aanwakkeren en, vooral in November en
December tot April, sterk doorwaaijen en nog al noordelijk
zijn, zich dan meest bepalende tusschen het O. N. O. tot
noorden.
Bij Trinidad en omstreken is de wind, gedurende den
droegen tijd, die aldaar van December tot Junij heerscht,
meest van het N. O. en O., en in den regentijd van het
Z. O. en zuidelijker. In het laatst van Junij wordt het
daar buijig en stormachtig, hetgeen in Augustus en Sep-...”
|
|
10 |
|
“...rondvliegen der vogelen, die, door na-
tuurlijk voorgevoel en vrees gedreven, eene schuilplaats
tegen het naderend gevaar zoeken. Dan begint de wind
uit het N. O. door te zetten, schiet spoedig en met toene-
mende kracht naar het N. en N. W. uit en loopt z rond
naar het Z. W. In die oogenblikken is de orkaan in des-
zelfs volle kracht, gaat van hevigen regen en bliksem
vergezeld, verwoest alles wat hij ontmoet en bedaart niet
weder alvorens de wind, door het zuiden henen, op nieuw
naar het Z. O. en O. trekt. Dan neemt deszelfs kracht
spoedig af en hij verandert in den gewonen passaat, wor-
dende door onweder en bliksemstralen afgewisseld.
Als men dus op de reede ligt van eenig der bovenwinds
eilanden, welke allen aan dezen geesel onderworpen zijn,
en men klaar kan wezen, om onmiddellijk zee te kiezen,
dan verzuime men vooral niet zulks te doen, zoodra men,
aan de bovengenoemde kenteekenen, het naderen van eenen...”
|
|
11 |
|
“...353
wkaan meent te ontdekken; f wel, als men door de zee-
lieden aldaar, die gewoonlijk bovendien nog hunne plaaf-
selijke kenmerken hebben, van het opkomen des orkaans
verwittigd wordt: want, op de ankers is bij die gelegen-
heden niet te vertrouwen, alzoo bijkans altijd de grond
zdanig opwelt, dat de ankers niet langer in denzelven
houden; ja het is geenszins een vreemd verschijnsel, na
den storm, op het strand stukken koraalgrond of klippen
geworpen te vinden, welke afkomstig zijn van den grond
op de reede (1).
Met zoo veel kracht van zeil als men kan om de zuid
te loopen, zal wel het besle wezen, vermits de onder-
vinding geleerd heeft, dat het gebied der orkanen zich
niet, of immers weinig, zuidelijker uilslrekt dan de
twaalfde graad breedte. Doch kan men niet spoedig
genoeg zuid halen, en ziet men de onmogelijkheid in om
den storm te ontvlieden, zoodat men in bijleggen zijn heil
moet zoeken, dan doe men zulks niet anders dan over
stuurboord, opdat de uitschietende wind nimmer van...”
|
|
12 |
|
“...354
te halen, en er na dien tijd tot op den huidigen dag,
100 iets ook niet meer is bijgewoond geworden, ofschoon
inmiddels de loefwaarlsche eilanden meermalen door orka-
nen werden bezocht.
Dat er in de maand Janiiarij 1834, gedurende een en
twintig achter een volgende dagen, in de Caraibinche
zee, een zeer harde en buijige passaat, meestentijds uit
het O. N. O. heeft gewaaid, zdat het op den en
igdeu jje|. maand, tusschen de 15 en 17 breedte en
omstreeks de lengte der Loef-Aves, bepaald stormde,
terwijl op de bovenwinds eilanden (onder anderen op
St. Martin en St. Eustatius) de wind somwijlen tot
noorden liep en van orkaan vlagen vergezeld ging, is
almede een ongewoon verschijnsel geweest, hetwelk uit
dien hoofde geenszins het vroeger aangevoerde verzwak-
ken kan, dat de maanden Julij, Augustus en Septem-
ber te regt als de orkaan maanden moeten beschouwd
wovd&ti f I )
WITTE BUIJEN.
Deze buijen, misschien meer algemeen bekend onder de
Engelsche benaming white squalls, hebben somwijlen...”
|
|
13 |
|
“...de eb en vloed-stroomen der rivieren gevoelen.
De vloed, namelijk, loopt om de Z. W. en in den wal,
terwijl de eb om de N. O. er uit trekt. Deze laatste stroom
is dus voordeelig voor de schepen, welke moeten opwer-
ken van de eene rivier naar de andere. Zij zullen het
best doen om, zoo veel de diepgang van het schip zulks
toelaat, met kleine slagen onder den wal op te werken; en
vooral zich altijd binnen het gebied der eb en vloed stroo-
men te honden, laverende met de eb op, op het lood af,
en gaande ten anker zoodra de vloed doorkomt, om van
ebbe weder onder zeil te gaan. Tevens behoort men bij
zulk een opwerken indachtig te zijn aan hetgeen bereids
ten aanzien der winden is gezegd, namelijk, dat die
des morgens bijna altijd zuidelijker waaijen dan op het
midden van den dag, wanneer zij oostclijk en noord-ooste-
lijk loopen. Men kan hiermede en met den ebstroom zijn
voordeel doen.
Als men uit den oceaan komt en de kust van Guyana
nadert, ontwaart men vaak op eens, soms al op ongeveer
20...”
|
|
14 |
|
“...nadert,
zoo is het daarvoor toch niet altoos een bewijs. Men moge
wel algemeen, als bij overlevering, die verkleuring op
omstreeks 9 vademen (15 ellen) diepte bepalen, doch het
is genoeg bewezen, dat men dezelve wel lot op 20 en
meer vademen diepte aangetroffen heeft: terwijl het, op
andere lijden, op diezelfde diepte, zuiver blaauw van kleur
was. Het is er dus ook even ver af, dat men de waler-
verkleuring kan aanmerken als eene grenslinie van moge-
lijke loodingen. Niet te min is het altijd aan te prijzen
om vlijtig het lood te gebruiken, zoodra men die verkleu-
ring bespeurt, dewijl het toch altoos een bewijs is van het
naderen der kust, langs welke, gelijk men nader zien zal,
verschillende meest modderbanken gevonden worden.
In den Atlantischen Oceaan. Boven de 10 mijlen uit
den wal moet men op de kust van Guyana, zoowel als
overal elders in deze streken, doorgaans op eeneu om de
W. N. W. loopenden stroom rekenen, die echter, zoowel
in rigling als kracht, dikwerf den eenen dag met den
anderen...”
|
|
15 |
|
“...zelden met minder dan ne mijl vaart. Benoorden Marti-
nique kan men in de straten wel eens eenen stroom om
de ]\. O. of om de Z. O., ook wel om de N. t. O. of zui-
den, aantrelTen.
Dit is ook het geval met de stroomen in de Carahisclie
zee, als welke men doorgaans rekenen moet, om de
N. W. t. N. en N. W. t. W. te loopen, doch die ook wel
eens om de N. N. O. en Z. Z. O. willen trekken, zonder dat
men in het minst, door den phases van de maan of iets
anders, op eenige regelmatige verandering in de rigting
of in de kracht kan rekenen; als welke laatste meest van
die des winds schijnt afhankelijk te wezen en zeldzaam
zich boven de 2 Duilsche mijlen, per wacht, verheft. Niet
te min meent men te hebben opgemerkt, dat de slroo-
men om de oost zich meestal bepalen lot den lijd van
de volle maan.
Midden "s vaarwaters in de Carabische zee, dal is
omstreeks de 13 tot 16 breedte, is echter, door alle
jaargetijden henen, de stroom sterker dan onder de eilan-
den of kusten. Overigens heeft dezelve in October...”
|
|
16 |
|
“...de meer noorde-
lijke Antilische eilanden neemt zij af tot 1 en groeit,
naarmate men westelijker komt, weder aan tot 5. Op
de verschillende eilanden echter regelt zij zich niet vol-
komen naar deze bepaling, waarvan eenige plaatselijke
aantrekking welligt de oorzaak mag zijn : maar niet te
min kan men het als eenen algcmeenen maatstaf er voor
houden, dat, gelijk boven gezegd is, de miswijzing, hoe
westelijker men zich bevindt, vermeerdert, terwijl zij dit
met alle andere plaatsen der aarde gemeen heeft, dat zij
op dezelfde plaats, ten allen tijde, niet even groot is;
echter die verandering is zeer gering. Men zie nader het
slot van het volgend hoofdstuk.
DE RUST VAN GUYANA EN AANWIJZING WAAR
DEZELVE AAN TE DOEN.
De kust van Hollandsch Guyana is overal laag, moe-
rassig en door de groote vruchtbaarheid zeer boomrijk,
bijna overal eenc effen groene streek lands vertoonende,
zonder kenbare verhevenheden of uitstekende hoeken, be-
staande de weinige verkenningpunten hoofdzakelijk in
eenige gebouwen...”
|
|
17 |
|
“...359
Oudtijds, loeii men niet die goede middelen liad, om op
lee de lengte te bepalen welke men thans be/.it, was het
de gewoonte, omstreeks kaap Orange de kust van Guyana
in het zigt Ie loopen (dat is ongeveer op 51 15' bewes-
ten Greenwich), om vervolgens, westwaarts langs die kust
henen zeilende, naar de rivier Suriname, enz. af te hou-
den, Men deed zulks ten einde niet door de aanhoudend
westwaarts aanloopende, soms nog al sterke strooraen,
beneden de verlangde haven te geraken en integendeel
zeker te zijn, dat men zich nog boven dezelve bevond:
tevens om zich beter aan het land te kunnen verkennen,
hetgeen zoo ver oostwaarts op veel beter kan geschieden,
dan bewesten de rivier Marowyne. Intusschen, z doende
moest men ook de Constapels eilanden op de kust van
Fransch Guyana voorbij zeilen, welke het geen zaak is
des nachts nabij te komen, omdat in derzelver omstreken
reeven en ook blinde klippen gelegen zgn. Bewesten de
rivier Marowyne daarentegen, bevinden zich volstrekt
geene gevaren...”
|
|
18 |
|
“...300
moet dao des nachts ook niet diglcr onder den wal
loopen, maar het, met klein zeil, om de noord houden,
als wanneer de stroom het schip van zelve bewesten de
banken zal drijven. Over dag kan men tot 6 en 5 vadem
(10 en 8| el) den wal naderen en zal, indien het niet
al te donker en regenachtig weder is, aldaar ook wel land
in het zigt hebben. Echter hierop moet men niet te veel
slaat maken, want dikwerf is de kust in zulk eenen nevel
gebuid, f wel in de regentijden de lucht z buijig, dat
men de kust in het geheel niet zien kan.
Bekomt men bij het afnemen der diepte, dunnen slijk
of moddergrond, dan zal men, ook zonder land gezien
te hebben, daaruit kunnen besluiten bewesten de Maro-
wyne te wezen.
Met uitzondering der maanden half Julij Augustus,
September tot half October, zal men steeds, tot onder de
kust, eenen frisscben noord-oost passaat behouden : doch
meestentijds verliest men dien in de opgenoemde maanden
reeds nabij den lO"^ of 12'^ graad noorder breedte en
bekomt stilten, ...”
|
|
19 |
|
“...komende, zich vergisten in de verkenning der kust van Hol-
landsch Guyazia; zoodanig, dat zij de rivier ilfaroioyne voor
de meer westelijk gelegen Suriname aanzagen. Zulk eene
vergissing kan nadeelige gevolgen hebben, omdat de eerst-
genoemde aan het inkomen vol harde zandbanken is. Te-
genwoordig, nu men tijdmeters heeft, is eene dergelijke
vergissing minder te vreezcn en valt dan ook zeldzaam voor.
De kust van Hollandsch Guyana, gelijk reeds gezegd
is, zeer boomrijk en moerassig zijnde en nagenoeg overal
een ellen vlak verloonende met, vooral bij de Marowyne,
geene, immers weinig, kenmerkende bijzonderheden, kan
zulks inderdaad den op die kust onbekenden misleiden.
Doch er zijn wel eenige kenmerken aan te wijzen, waar-
door men zich kan overtuigen bij welke van beide rivie-
ren men zich bevindt. Men lette dan op:
1. Dat, wanneer men met eenige aandacht het lood
gebruikt, men bij de Marowyne vrij harden, groven,
graauwen zandgrond en westelijker op, zachten blaauwen
en grijzen modder zal...”
|
|
20 |
|
“...oost-
hoek beslaat uit zeer digt geboomte.
5. Dat, bij de Marowyne, de vloed om de Z. W. t. W.
de rivier inlrekt en bij de Suriname dezelve om de west
loopt en de schepen naar den lij-wal dringt.
Men heeft ook wel als onderscheidend kenmerk willen
aanvoeren, dat men bij de Marowyne, in tegenstelling
van de Suriname, waar znlks niet beslaat, hoog binnen-
land en tafelgebergte ziet. Dat het er is valt niet legen te
spreken, doch men kan het geenszins als eene verkenning
opgeven: vermits men al zeer helder weder moet hebben
om het te zien, terwijl verreweg de meeste tijd dat
binnenland te zeer in nevcldarapen of wolken gehuld is,...”
|
|