Your search within this document for 'reis' resulted in five matching pages.
1

“...eilanden op de kust van Fransch Guyana voorbij zeilen, welke het geen zaak is des nachts nabij te komen, omdat in derzelver omstreken reeven en ook blinde klippen gelegen zgn. Bewesten de rivier Marowyne daarentegen, bevinden zich volstrekt geene gevaren in het vaarwater. Daarom, en vermits tegenwoordig toch verreweg de meeste schepen van tijdmeters voorzien of behooren voor- zien te zijn, kan men gerust aanbevelen om bij de gezegde rivier land te halen hetgeen nog bovendien dit vr heeft, dat het de reis aanmerkelijk bekort. Het blijft echter altijd zaak hoven de haven der bestemming land te halen, uit hoofde van de straks gemelde stroomen. Men stelle dan den koers op de rivier Marowyne, en op ongeveer 6-|- breedte gekomen, werpe men het lood. Vindt men nu 50 a 60 vadem (85 a 102 ellen) zwarlachlig zand, dan slure men, op elke wacht een paar malen loo- dende, tot op 12 a 10 vademen (20 a 17 ellen) regt in den wal. Krijgt men, met het afnemen der diepte, grover en grover zand en ten laatste groven...”
2

“...bewesten de banken van Gordoni-punt, met hoog water, slcehts tot 34 vademen (47 tot 55 pal- men) slaat en met doode getijen soms niet meer dan 24 tot vademen (38 tot 42 palmen). jiantnerhing, liet telkens in en uit den wal loopen lot het aanlooden der banken, gelijk zulks hier beschreven is, behoort slechts te worden aangemerkt, als eenen lei- draad om de verkenningen der kust te leeren; want van de Suriname naar de Nickerie moetende, en zulks vooral wanneer men Igdmelers aan boord heeft, zal men de reis oneindig bespoedigen, door het op 6 tot GJ vademen (102 lot 110 palmen) te houden: terwijl dit tevens het voordeel oplevert, dat men van alle banken en de daarop loopende rollers vrij blijft. HET IKZEH.EN DER RIVIER NICKERIE. Van de Gordons-punt steekt eene bank uit, welke men, op het lood af, in 2f tot 3 vademen (47 tot 51 pal- men) omzeilt en die men zoo digt mogelijk moet hou- den wil men niet vervallen op de zandbanken, welke zich builen den mond der rivier Corantyn (van welke de Nickerie...”
3

“...zelve gemeld. Laat ons dus veronderstellen dat men van Suriname bestemd is naar St. Martin, St. Eustaiius, Saba, Buonayre, Curasao en Aruba. Buiten den mond van de rivier Surina?ne gekomen zijnde, behoort men indachtig te wezen, dat er in deze streken een doorgaans noordwestwaarts loopenden stroom gevonden wordt. De N. O. passaat wil, naarmate men uit den wal komt, ook wel eens wat noordelijker trekken en dan nog al sterke deining aanvoeren. Derhalve zal men wel doen, bij de boven voorgestelde reis, den koers zoo noordelijk te stellen als men kan, ten einde bij Antigua, of, als dit niet kan, dan toch zoo noordelijk doenlijk de Caraibische zee, of zoogenaamde Kraal, in te loopen, op dat men zoo lang mogelijk vermijde onder de lij der Antilisehe eilanden te moeten zeilen, vermits onder die eilanden, welke meestal uit hoog land bestaan, gelijk uit den aard der zaak te begrijpen is, veranderlyke koelten en dikwerf buijen en valwinden, afwisselende met stilten, gevonden worden. Zet de stroom...”
4

“...zou men den koers kunnen stellen op de oostpunt van Curacao. Men zou dan de noordkust van dat edand in het gezigt krijgen, en naar de bestemming kunnen afhouden. Uit al het te voren gezegde blijkt, dat het, om der wille van de westwaarts loopende slroomen allyd aan te raden is om den koers wat te hoog te stellen en zich liever eenen kleinen omweg te getroosten, dan gevaar te loopen van beneden de bestemming te vervallen, en daardoor veellyds verpligt te worden om, ter bereiking van het doel der reis, eenen nieuwen drsteek en dus eenen zeer grooten omweg te maken. HET OPWERKEN IN DE CARAIBISCRE ZEE. Als men overweegt wat ten aanzien van winden en stroomen in de Carabische zee en den Atlantischen oceaan daar beoosten, vroeger reeds gezegd is, dan zal men als gevolgtrekking kunnen opmaken, dat men, om van Curasao naar een der bovenwinds eilanden te zeilen, het beste doet f in het zuidelijk f in het noordelijke gedeelte der Carabische zee op te werken en, is men verder naar Suriname bestemd,...”
5

“...wille van het buijige weder en den harden stroom, welke, in dien tijd, in de Caraihische zee plaats vinden. Doch men moet altoos indachtig wezen om, zoodra de wind noordelijk begint te loopen, en stijf door te waaijen, uit den wal te houden; want deze kust is eens- deels weinig bekend, zeer onvolledig opgenomen en be- zaaid met rotsen en kleine eilanden, op -welke, zoo wel als op de kust zelve, bij frissche noorde winden, de zee met geweld breekt. Wanneer men, te St. Martin gekomen, verder de reis naar Suriname wil voortzetten, dan zal men er zich het beste bij bevinden om, als de passaat wat noordelijk is, (hetgeen meestal van December tot April plaats heeft), zoo raogelijk beeostcn St. Kitts, en tusschen Antigua en...”