1 |
 |
“...bogten zijn dan,
vooral over dag, als wanneer er meestal eene frissche
koelte waait, te bezeilen. In den regentijd echter kan
men wel eens genoodzaakt wezen van werpen te moeten
gebruik maken.
Schepen die deze rivier bezoeken om hout in te laden,
doen hel best zich te verluijen voor een zwaar anker,
stroom opwaarts, en het stopanker stroom afwaarts. Men
korte dan, met dal gedeelte van het schip waar zich de
laadpoort bevindt, naar den wal en meere zich goed vast:
want de stroomen loopen hard. Men make vervolgens eene
stelling of brug uit twee boomstammen, met dwarshouten
er over, en hange deze met het eene einde aan het schip,
op gelijke hoogte met de laadpoort, terwijl het andere
einde op den oever rust. Over deze brug kan men dan
met een gein of wuit de balken binnen boord slepen.
Op sommige plaatsen kan de ondiepte bij den oever wel
eens beletten om digt genoeg bij den wal te komen, tol
het leggen van die brug; dan is men genoodzaakt de
balken (welke uit den aard niet drijven en waaronder...”
|
|