Your search within this document for 'len' resulted in eight matching pages.
1

“...343 . XVIII. ZEEVAARTKUNDIGE BESCHRIJVING VAN DB NEDERLANDSCHE WEST-INDISCHE BEZITTINGEN; DOOR J, MODERA^ Luitenant ter Zee 1 Rl., enz. IN LEIDING. Dal hel boekje, len lilel voerende: r)Beschrijving van de kust van Guyana, beboerende bij eene kaarl dier kust, uitgegeven bg de Wed. gerakd hulst van heulen, 1824, hetwelk lot nog toe aan de Nederlandsche oorlog- schepen wordt medegegeven, als gids lot het bevaren der kust van Hollandsch Guyana hoewel in der lijd goed en voldoende naauwkeurig, thans echter, door het veran- deren der kenmerken op meergeiegde kust, gebrekkig en voor hem die er onbekend is, onvoldoende mag be- schouwd worden, zal wel geen betoog behoeven. Ieder zeeman, die onze Nederlandsche Wesl-Indische kolonin bezocht heeft, zal daarvan gewis de ondervinding tol bewijs kunnen aanhalen. Die overtuiging lokte dan ook de po- gingen uit, om eene nieuwe zeevaartkundige beschrijving onzer Wesl-Indische Bezittingen voort te brengen. Zeelieden, met die vaarwaters bekend, zal deze beschrij-...”
2

“...355 STROOMEN. Op de kust van Guyana. Boven de acht of negen mij- len uit den wal, loopt de stroom meestal west noord-west waarls. Op de kust heeft dezelve in de maanden Augustus en September de meeste kracht, en rigt zich dan dikwijls noord-westelijk en daar benoorden, terwijl het daaren- tegen in de overige maanden wel gebeurt, dat deszelfs strekking bezuiden het westen en minder krachtig bevon- den wordt. Wanneer men binnen de 8 mijlen uit den wal is, zal men de eb en vloed-stroomen der rivieren gevoelen. De vloed, namelijk, loopt om de Z. W. en in den wal, terwijl de eb om de N. O. er uit trekt. Deze laatste stroom is dus voordeelig voor de schepen, welke moeten opwer- ken van de eene rivier naar de andere. Zij zullen het best doen om, zoo veel de diepgang van het schip zulks toelaat, met kleine slagen onder den wal op te werken; en vooral zich altijd binnen het gebied der eb en vloed stroo- men te honden, laverende met de eb op, op het lood af, en gaande ten anker zoodra de vloed doorkomt...”
3

“...krijgt, hel- der weder en dus goed 7,igt van het land heeft, men der- zelver strekking aan de monding Z. Z. W. en N. N. O. 7.al bespeuren, terwijl die van de Suriname Z. O. en N. W. is en akoo een versehil van zes streken oplevert. 3. Dat men, bij het van om de Oost naderen der Ma- rowijne, eerst den westhoek buiten den oosthoek zal zien uitkomen, hetgeen bij de Suriname onmogelijk is. Van deze laatste rivier vertoont zich, in de verte, de oosthoek als eene steile kaap (^oalsche Braamspunt gehee- len) welke men ziet, als men dezelve in hel W. t. Z. heeft, terwijl men de Marowyne door het Z. W. moet hebhen, alvorens men haren oosthoek goed zigtbaar kan krijgen. 4. Dat, op den westhoek van de Marowyne, (het Kaai- manshoofd genaamd) het geboomte zich eenigermate boven de doorgaande strook van het overige land verheft en aldaar gelijkt naar een heuveltje. Er is ook ddar een militaire post van welken men, met helder weder, door het geboomte henen, de Nederlandsche vlag zien kan. De oosthoek van...”
4

“...390 indachlig zijnde om de bank Ie vermijden, welke len zuiden en zuidoosten van het eiland uitsteekt (1). Om nu verder naar Buon-Ayre te zeilen, sture men zoodanig, dat men beoosten of boven het eiland blijve, om daarna tusschen de eilanden groep der Ly-Aoes en Buon- Ayre zelf door, om de zuidpunt of punt d'el Acre ^ van het laatstgenoemde henen, bezuiden het eiland te loopen. Dezen zelfden weg volgt men als men van St. Martin, St. Eustatius of Saha naar Curasao bestemd is: doch bespeurde men, bij het in het zigt loopen van Buon- Ayre, dat men zich beneden deszelfs oosthoek bevond, zoo behoeft men daarom toch niet te trachten er boven henen te werken, vermits men zeer goed n beoosten n bewesten klein Curacao, om de zuid kan loopen, want beide vaarwaters zijn volkomen zuiver. Doch, nademaal klein Curagao zeer laag en moeilijk te ontdekken is, zoo is het geene zaak het te wagen zulks gedurende den nacht te doen. Wanneer men naar gissing benoorden Buon-Ayre zich bevindt en in de verte land...”
5

“...doet het zich voor als eene verzame- ling van kleine eilanden, van welke het oostelijkste het hoogste schijnt. Dit hoogere gedeelte is in der daad het midden des eilands, en de kleinere eilandjes, die men daar bewesten meent te zien, zijn kale klippen, ten noordweste van het eiland gelegen, welke door reven aan hetzelve verbonden zijn. Ook ten zuidooste bevinden zich reven: doch ten weste en ten zuidc is zandgrond en eene goede ankerplaats. Men kan het al niet verder dan op 1ยง, hoogstens 2, mij- len afstands zien. Des nachts dient men het dus vooral te vermijden. Het eiland is onbewoond. Water is er niet te bekomen, alleen schildpadden en meeuwen eijeren vindt men er, en vogelen vliegen er in menigte rond. St. BARTHOLOMEUS. Een bijzonder rotsaclitig aanzien kenmerkt het eiland Sl. Bartholomeus, door de Engelschen, bij verkorting, gewoonlijk St. Barts geheeten. Het vertoont zich als een gehakkeld niet zeer hoog gebergte, en kan dan ook niet verder dan op 6 mijlen afstands gezien worden. Het...”
6

“...ten anker. Men behoeft echter geene vrees i te koesteren voor de sterke verkleuring van ftn C I water en de schijnbare branding, welke om ^ dezen hoek te zien zijn, alzoo de grond daar zuiver is en de donkere vlekken, die men cJ J ontwaart, en welke het voorkomen hebben ^.5 als of er klippen liggen, niets anders zijn dan groole plekken mos of zeewier op den Z bodem, die men, door de helderheid van het * S water, hetwelk ligt groen van kleur is, op de -diepte van 7 en 8 vademen (12 en 13^ el- len) zeer goed kan onderscheiden. De schijn- bare branding wordt veroorzaakt door de deining, die, meest altijd daar staande, de baai inzet en het water, hetwelk er (hoewel...”
7

“...gansche westkust duidelijk te ondrScheiden is en nagenoeg niets in vorm'verandert, uit welke rigling men die ook moge zien. Langs deze kust liggen reven en rotsen. DE MONA DOORTOGT OF STRAAT. De straat Mona, gemeenlijk Mona passage geheeten, wordt gevormd door de westkust van het eiland Porto Rico en de oostkust van het eiland St. Domingo. Het vaarwater is er schoon eu zuiver: want alleenlijk onder de beide opgenoemde wallen bevinden zich reven. Drie eilanden onderscheiden zich in die Straat, te we- len: Mona, met het digt daarbij gelegen Monica en Desecho, ook wel Zacheo genaamd. Mona is een niet hoog, eenigzins lang eiland van eene nagenoeg effen oppervlakte, zonder bergen, heuvels of kenbaar geboomte. Het is aan den N.O. hoek steil, west-...”
8

“...448 daartoe aan den voet van het fort bevinden en stijf ha- len. Dan eerst laat men het anker vallen. Op die wijy.e is men genoodzaakt hier te ankeren om- dat de oever z steil is, dat men op \\ kabellengten van den wal, 17 vademen (29 ellen) en verder op terstond fiO vademen (102 ellen) zand en koraal looden zal. Bijal- dien men dus niet eerst zorgt eene goede tros vast te heb- ben alvorens men het anker laat vallen, dan loopt men gevaar, dat hetzelve niet houdt, maar mede doordregt, te meer dewijl de wind aflandig waait. Als de wind uit het zuiden of westen wil komen, dan kan men, aldus geankerd en gemeerd liggende, niet vrij van den wal blijven, gelijk zulks in Junij 1831 bewezen is geworden, toen Z. M. brik Sirene met zulk eenen wind hier strandde; doch het is reeds bij het hoofdstuk over de winden gezegd, dat dit eene bijzonderheid was, van welke men, noch voor noch na dien tijd, voorbeelden gehad heeft. Tot voorziening in gebrek aan water of levensbehoeften is deze reede volstrekt...”