1 |
|
“...dan meest bepalende tusschen het O. N. O. tot
noorden.
Bij Trinidad en omstreken is de wind, gedurende den
droegen tijd, die aldaar van December tot Junij heerscht,
meest van het N. O. en O., en in den regentijd van het
Z. O. en zuidelijker. In het laatst van Junij wordt het
daar buijig en stormachtig, hetgeen in Augustus en Sep-
tember gewoonlijk nog meer het geval is, terwijl het in
October bijna dagelyks hard en stormachtig waait, met
zwaren regen. Na dien tijd nemen wind en regen in
hevigheid af.
Bezuiden de oost- en westwaarts strekkende rei der
Ly-Antilische eilanden vindt men in Julij, Augustus en
September, veeltijds ongestadige flaauwe koelten uit het
Z. O., Z., lot Z.W. en soms West, afwisselende met on-
wersbuijen. Die maanden zijn echter voor het noordelij-
ker gedeelte der Caraibische zee de zoogenaamde orkaan
maanden. Dan waait het meestentijds met ongestadige
en slgve koelten, welke, somwijlen met stilten afwis-
selende, alsdan die hevige orkanen doen geboren worden,
waarvan...”
|
|
2 |
|
“...voorgevoel en vrees gedreven, eene schuilplaats
tegen het naderend gevaar zoeken. Dan begint de wind
uit het N. O. door te zetten, schiet spoedig en met toene-
mende kracht naar het N. en N. W. uit en loopt z rond
naar het Z. W. In die oogenblikken is de orkaan in des-
zelfs volle kracht, gaat van hevigen regen en bliksem
vergezeld, verwoest alles wat hij ontmoet en bedaart niet
weder alvorens de wind, door het zuiden henen, op nieuw
naar het Z. O. en O. trekt. Dan neemt deszelfs kracht
spoedig af en hij verandert in den gewonen passaat, wor-
dende door onweder en bliksemstralen afgewisseld.
Als men dus op de reede ligt van eenig der bovenwinds
eilanden, welke allen aan dezen geesel onderworpen zijn,
en men klaar kan wezen, om onmiddellijk zee te kiezen,
dan verzuime men vooral niet zulks te doen, zoodra men,
aan de bovengenoemde kenteekenen, het naderen van eenen...”
|
|
3 |
|
“...vermits de onder-
vinding geleerd heeft, dat het gebied der orkanen zich
niet, of immers weinig, zuidelijker uilslrekt dan de
twaalfde graad breedte. Doch kan men niet spoedig
genoeg zuid halen, en ziet men de onmogelijkheid in om
den storm te ontvlieden, zoodat men in bijleggen zijn heil
moet zoeken, dan doe men zulks niet anders dan over
stuurboord, opdat de uitschietende wind nimmer van onder
de lij kunne komen.
De gansche rei der zuidelijke of benedenwinds Antili-
sche eilanden, van Tobago af tot Aruba ingesloten blijft
van die verschrikkelgke stormen vrij. Men zou wel als
tegenbewijs kunnen aanbalen, den storm, die, op den
24* Junij 1831, de Nederlandsche oorlogbrik Sirene,
in de baai van Buon-ayre, deed stranden, en welke even
dezelfde verschijnselen had, en met dezelfde verandering
van wind gepaard ging, als gewoonlijk bij de orkanen
geschiedt : doch deze storm was daar ter plaatse iels z
ongewoons, dat men er, noch bij menschen geheugenis,
noch uit oude aanteekeningen een voorbeeld...”
|
|
4 |
|
“...zal men de eb en vloed-stroomen der rivieren gevoelen.
De vloed, namelijk, loopt om de Z. W. en in den wal,
terwijl de eb om de N. O. er uit trekt. Deze laatste stroom
is dus voordeelig voor de schepen, welke moeten opwer-
ken van de eene rivier naar de andere. Zij zullen het
best doen om, zoo veel de diepgang van het schip zulks
toelaat, met kleine slagen onder den wal op te werken; en
vooral zich altijd binnen het gebied der eb en vloed stroo-
men te honden, laverende met de eb op, op het lood af,
en gaande ten anker zoodra de vloed doorkomt, om van
ebbe weder onder zeil te gaan. Tevens behoort men bij
zulk een opwerken indachtig te zijn aan hetgeen bereids
ten aanzien der winden is gezegd, namelijk, dat die
des morgens bijna altijd zuidelijker waaijen dan op het
midden van den dag, wanneer zij oostclijk en noord-ooste-
lijk loopen. Men kan hiermede en met den ebstroom zijn
voordeel doen.
Als men uit den oceaan komt en de kust van Guyana
nadert, ontwaart men vaak op eens, soms al op ongeveer...”
|
|
5 |
|
“...in den aanvang, bij hel
plotseling ontdekken dier walerverkleuring, eenigzins be-
zorgd zou kunnen wezen, dat men ondiepten nadert,
zoo is het daarvoor toch niet altoos een bewijs. Men moge
wel algemeen, als bij overlevering, die verkleuring op
omstreeks 9 vademen (15 ellen) diepte bepalen, doch het
is genoeg bewezen, dat men dezelve wel lot op 20 en
meer vademen diepte aangetroffen heeft: terwijl het, op
andere lijden, op diezelfde diepte, zuiver blaauw van kleur
was. Het is er dus ook even ver af, dat men de waler-
verkleuring kan aanmerken als eene grenslinie van moge-
lijke loodingen. Niet te min is het altijd aan te prijzen
om vlijtig het lood te gebruiken, zoodra men die verkleu-
ring bespeurt, dewijl het toch altoos een bewijs is van het
naderen der kust, langs welke, gelijk men nader zien zal,
verschillende meest modderbanken gevonden worden.
In den Atlantischen Oceaan. Boven de 10 mijlen uit
den wal moet men op de kust van Guyana, zoowel als
overal elders in deze streken, doorgaans...”
|
|
6 |
|
“...358
MiswiJz.mo.
De miswijzing in deze streken is noord oostering
en bedraagt op de kust van Guyana tot bij Trini-
dad, niet meer dan 31 (1). Op de meer noorde-
lijke Antilische eilanden neemt zij af tot 1 en groeit,
naarmate men westelijker komt, weder aan tot 5. Op
de verschillende eilanden echter regelt zij zich niet vol-
komen naar deze bepaling, waarvan eenige plaatselijke
aantrekking welligt de oorzaak mag zijn : maar niet te
min kan men het als eenen algcmeenen maatstaf er voor
houden, dat, gelijk boven gezegd is, de miswijzing, hoe
westelijker men zich bevindt, vermeerdert, terwijl zij dit
met alle andere plaatsen der aarde gemeen heeft, dat zij
op dezelfde plaats, ten allen tijde, niet even groot is;
echter die verandering is zeer gering. Men zie nader het
slot van het volgend hoofdstuk.
DE RUST VAN GUYANA EN AANWIJZING WAAR
DEZELVE AAN TE DOEN.
De kust van Hollandsch Guyana is overal laag, moe-
rassig en door de groote vruchtbaarheid zeer boomrijk,
bijna overal eenc effen groene...”
|
|
7 |
|
“...359
Oudtijds, loeii men niet die goede middelen liad, om op
lee de lengte te bepalen welke men thans be/.it, was het
de gewoonte, omstreeks kaap Orange de kust van Guyana
in het zigt Ie loopen (dat is ongeveer op 51 15' bewes-
ten Greenwich), om vervolgens, westwaarts langs die kust
henen zeilende, naar de rivier Suriname, enz. af te hou-
den, Men deed zulks ten einde niet door de aanhoudend
westwaarts aanloopende, soms nog al sterke strooraen,
beneden de verlangde haven te geraken en integendeel
zeker te zijn, dat men zich nog boven dezelve bevond:
tevens om zich beter aan het land te kunnen verkennen,
hetgeen zoo ver oostwaarts op veel beter kan geschieden,
dan bewesten de rivier Marowyne. Intusschen, z doende
moest men ook de Constapels eilanden op de kust van
Fransch Guyana voorbij zeilen, welke het geen zaak is
des nachts nabij te komen, omdat in derzelver omstreken
reeven en ook blinde klippen gelegen zgn. Bewesten de
rivier Marowyne daarentegen, bevinden zich volstrekt
geene gevaren...”
|
|
8 |
|
“...364
Weslclijker op ligt de plantage van camerott. Vroeger
stond daar een Suikermolen, welke, uit zee gezien, met
de bij liggende gebouwen, het voorkomen had van eene
dorpskerk met toren. Thans is die molen weggehroken
en ook de gebouwen (katoen loodsen) geraken in verval
en verminderen (1). Op deze hoogte kan men, op het
lood af den wal naderen, zooveel als de diepgang van het
schip zulks gedoogt.
Al verder westwaarts op ontdekt men eenen hoogen
boom, die, ver boven de andere uitstekende, het voorko-
men heeft van een groot driemast schip, hetwelk in den
wal ligt over stuurboord, met bramleizcils bij aan bak-
boord. Deze boom is een kenmerk van de Warappa-kxcek,
welke kreek zuid hebbende, ziet men door eene opening
henen in het bosch en ontwaart eenige huizen en opene
plaatsen in het land, dewijl het aldaar bebouwd is.
Van omtrent ne mijl beoosten de wof-kreek, tot nage-
noeg drie kwart mijl bewesten de fVarappa-Vv&tk, steekt,
in eenen halven cirkel, eene zachte modderbank uit,
welke men...”
|
|
9 |
|
“...droogcn en men zal noordelijker moeten
houden, ten einde z langs de bank te loopen, op het
lood af, in 3^ en 4 vadem {59^68 palmen).
Dan zal men de valsehe braamspunt bespeuren, welke
zich voordoet als een steile hoek, met overhangende boo-
men of struiken en verder ziet men vooreerst geen land.
Deze punt omtrent in het Z. Z. W. hebbende, zal men
de ijzeren schuitjes en boeijen beginnen Ie ontdekken,
welke in 1834 gelegd zijn om het regt vaarwater over
de modderbank naar de Suriname aan te wijzen en tot
welker beschrijving wij thans overgaan.
OVER DE IJZEREN SCHUITEN EN BOEIJEN VOOR DE
SURINAME, DE MODDERBANK VOOR DE
RIVIER EN HET INKOMEN DERZELVE.
Op den oosthoek der rivier Suriname, Braamspunt
genaamd, werd in 1817 eene hooge houten baak geplaatst,
lot merk voor de binnenkomende schepen. De, in de ri-
vier en dwars over de modderbank loopende stroomen,
schuurden al meer en meer dit punt af (iets, hetwelk
nog bij springgetijen zeer dikwijls waargenomen wordt),
zoodat van tijd tot tijd...”
|
|
10 |
|
“...ankers dikwerf niet goed
houden en men al meer op de bank schuurt, z zelf,
dat men vaak niet zonder lossen en verlies van ankers er
weder af komt. Wanneer dus, met flaauwen wind, het
schip slecht stuurt, waartoe het zuigen van den zachten
moddergrond veel medewerkt, dan ontzie men de moeite
niet om bij tijds het anker te laten vallen.
Komt men met den avond of van ebbe voor de modder-
bank, zoodat men kan voorzien niet tijdig binnen de laat-
ste ton te kunnen geraken, om aldaar te ankeren, dan
doet men het best op 3§; a 4 vademen (60 a 68 palmen)
ten anker te gaan in het N, t. W. of N. N, W. van de
buitenste schuit, (dat is, die schuit en Braamspunt in
als wanneer het ten G ure hoog water is, en het water 25 k 28 pal-
men (9 a 10 voet) rijst. Met kwartier manen rijst het slechts
14 tot 17 palmen (5 tot 6 voeten), doch dan loopt ook de eb minder
laag af....”
|
|
11 |
|
“...368
elkander) en daar den dag en den vloed af te wachten tot
het naar binnen zeilen.
HET BEVAREN DER SURINAME.
Opvaren. Met het opzeilen der rivier Suriname zorge
men altijd den bakboords of loef-wal te houden, dewijl
daar de meeste diepte wordt gevonden en men zeile langs
denzelven meestal op ongeveer een derde der riviers breedte.
De eerste plantage, welke men aan dien kant ontmoeten
zal, is de Resolutie; deze kan men op een paar kabel-
lengten afstands voorbij zeilen. Dwars van en even voorbij
dezelve ligt eene bank, waarop met laag water, 2^: vadem
(38 palmen) en met half tij ruim 2%^ vadem (47 palmen)
water staat. Men behoort tusschen deze bank en den loef-
wal te blyven en moet hierop vooral rekenen, wanneer
de wind z schraal mogt zijn, dat men laveren moet,
hetgeen echter zeer zeldzaam gebeuren zal. Gezegde plan-
tage voorbij zijnde, diept het water weder aan en men
blijft op denzelfden afstand langs den loef-wal zeilen tot dat
men aan bakboord de monding eener andere rivier, de...”
|
|
12 |
|
“...aantreft
en dus al raakte men den grond eens, er toch wel over-
komen zou; doch hij het afvaren is zulks van meerder
belang. Dan heeft men, verreweg den meeslen tijd, den
wind zoo schraal, dat men van de stad tot nabij het fort
Amsterdam immers met schepen, die dieper gaan dan
16 voeten (45 palmen), met de eb de rivier afdrijven
moet, zoodat men alsdan den grond rakende, ook meeslen
lijds het gansche getij blijft vastzitten.
Af varen. Om dan de rivier af te varen, zoo ligte men
met de achter eb het anker en drijve, door middel van
het groot marschzeil, kluiver en bezaan, af, tot aan den
drempel, die tusschen Jagtlust en Dordtrechl ligt. Hiertoe
houde men den vlaggestok van het fort Zeelandia in
het eerste huis der stad (waardoor men op nagenoeg een
kwart der riviers breedte den loef-wal zal naderen) tot
dat men voorbij de kreek van Meerzorg is. Dan houde
men het iets digter onder den wal, doch niet binnen de
3 vademen (51 palmen), omdat hier de grond taai is, en
late het, met de strekking van...”
|
|
13 |
|
“...ook loo veel te sterker eb stroom
aangetroffen worden. Nu ga men meer uit den wal, op
ongeveer der riviers breedte en boude op bet fort Am-
sterdam aan, dwars van hetwelk met doode getijen, met
laag water omtrent 3 vademen (51 palmen) en met hoog
water 3| vademen (64 palmen) water gevonden wordt.
Hier gekomen, ankert men gewoonlijk bezuiden de zand-
bank welke uilsteekt van den hoek dien de Commewyne
cn Suriname te zamen vormen, en wel op 3 a 3§ kabel-
lengten uit den wal, ten einde de achter eb af te wach-
ten, om daarmede naar buiten te zeilen (1), met wassend
water bij de bank van Resolutie en nog vr hoog water
in de geul der buiten banken te wezen.
Men sture dan van Amsterdam N. W. t.N. op de plan-
tage Resolutie aan, houde tusschen deze en de daarbij
liggende bank door, om een klein derde der riviers breedte
onder den wal te blijven en sture z A/V. N. W. naar
buiten alwaar verder de yzeren boeijen en schuitjes het
vaarwater aanwijzen.
Het is evenmin zaak de rivier met de ebbe uit te...”
|
|
14 |
|
“...i
I '11
Mi
377
tavia (I), hetwelk incii reeds builen de ri-
yier ziet, niet in het lij bosch te brengen,
g aangezien men anders meerder droogte krijgt.
g Ook hier beschouwc men het, even als in
a _
^ de Suriname, als eenen doorgaanden regel
S3 om den loefwal te houden. Het vaarwater is
B dan zuiver en met laag water 3 tot 3^ va-
.a demen (51 tot 60 palmen) diep.
2 ^ De strekking van de Coppename is meeslen-
o. deels Z. Z. W. en N. N. O. Zy is tot op om-
S g streeks 20 mijlen van de monding af, voor
C groole schepen, bevaarbaar, doch hooger op
jj "S voor dezelve ontoegankelijk, doordien daar
' ;§ I schulp en zand reven, afgebroken door
naauwten over rolsachligen grond, in den
droegen tijd, zelfs aan tenlboolen, somwijlen
|
|
15 |
|
“...den groeten regentijd is het tot halfweg
lusschen de Goede Hoop en den mond der rivier nog zoel.
Ververschingen zijn er nergens te bekomen, ja het is
slechts met moeite, dat men wel eens van de Negers wat
kippen of eenden kan koopen. Somwijlen brengen de
Indianen herten, indiaansche konijnen of pongo's aan
boord. Deze kan men dan tegen geringen prijs ver-
krijgen. De rivier levert veel en goeden visch op; deze
wordt door de Negers nog vvel aan boord gebragt en
verkocht.
Hfdrijven. Om de rivier af te drijven doet men het
best des nachts te werken: want alzoo het alles in den
passaat op gaat en het des nachts meest altijd stil is, zoo
zal men veelal, met een paar sloepen voor het schip, er
wel zoo veel vaart in kunnen boegseren dat men stuur
hebbe. Het uitzeilen uit de monding dient in den vloed
op te geschieden, sturende men om de N.W. t. N., over
het diepste water naar buiten.
HET VAREN VAN DE RIVIER COPPENJME,
NAAR DE RIVIER NICKERIE.
Van Suriname komende en bestemd naar de rivier
Nickerie...”
|
|
16 |
|
“...Naar de Nickerie bestemd lijnde, doet men hel best
hier te ankeren, om den vloed af te waehten, vermits er
in het vaarwater bewesten de banken van Gordoni-punt,
met hoog water, slcehts tot 34 vademen (47 tot 55 pal-
men) slaat en met doode getijen soms niet meer dan
24 tot vademen (38 tot 42 palmen).
jiantnerhing, liet telkens in en uit den wal loopen lot
het aanlooden der banken, gelijk zulks hier beschreven
is, behoort slechts te worden aangemerkt, als eenen lei-
draad om de verkenningen der kust te leeren; want van
de Suriname naar de Nickerie moetende, en zulks vooral
wanneer men Igdmelers aan boord heeft, zal men de reis
oneindig bespoedigen, door het op 6 tot GJ vademen
(102 lot 110 palmen) te houden: terwijl dit tevens het
voordeel oplevert, dat men van alle banken en de daarop
loopende rollers vrij blijft.
HET IKZEH.EN DER RIVIER NICKERIE.
Van de Gordons-punt steekt eene bank uit, welke
men, op het lood af, in 2f tot 3 vademen (47 tot 51 pal-
men) omzeilt en die men zoo digt mogelijk...”
|
|
17 |
|
“...te loefwaart van
het wachtschip liggen lusschen dit en de ton in.
Is het echter de bedoeling om geheel naar binnen te
zeilen (want kleine vaartuigen, welke niet boven de 8 of
9 voeten (22J a 25 palmen) diep gaan, kunnen tot het
innemen hunner ladingen tegen de steigers der planlagien
liggen) dan houde men digt langs de loef-lon, slure van
daar regt op het westelykste huis, op de punt gelegen,
aan en ankere dwars van het fort. Bespeurt men, aan
hel lood, harden grond te hebben, dan houdt men wat
af tot dat men zachleren grond vindt: want te loefwaart
ligt eene zandbank en aan lij heeft men moddergrond.
Voor zulke vaartuigen is het wachtschip (in de veronder-
stelling dat dit op de boven aangewezen plaats ligt) een
goed baken. Zij hebben, als zij de Gordons bank voorbij
zijn en de goede peiling van het Papegaaijen-cWanA met
den Blinden-Iioek [Bluff point) (1) hebben slechts op het
wachtschip aan te zeilen en dit digt onder de lij voorbij
te varen, zullende zij z doende vrij zeker hunnen weg...”
|
|
18 |
|
“...van Venezuela zien, die overal hoog is,
en bij de lage eilanden groepen Aves m Rocca, heeft men
eene mooie verkenning aan den zeer hoogen zadelberg
van Caraccas, welke nagenoeg zuiden van de Rocca's
ligt, terwijl verder op Orchilla niet laag en Tortuga
zelf boog is.
Maar van October tot Maart, en vooral in December,
January en Februari], poge men volstrekt niet bezui-
den de eilanden op te werken. Dan is het aan te raden
om, uit de haven van Curasao komende, terstond naar
den westhoek des eilands af te houden, beneden dezen om
de noord op te steken en onder St. Domingo en Porto
Rico op te werken. Want, bepaaldelijk in de drie laatst-
genoemde maanden, loopt er bezuiden Curacao een harde
stroom (soms met 2 en 2i mijls vaart), het is er dan
buijig en onstuimig, met moeilijke zee, en niet zelden is
het gebeurd, dat men, in die maanden, een gansch etmaal
gelaveerd had, met 4 tot 6 mijls vaart, en bij het weder
onder den wal van Curacao komen, zich 1 a 2 mijlen
beneden de haven bevond welke men...”
|
|
19 |
|
“...eene tweede oost en west strekkende
bergketen.
Builen den noord westhoek of Punta Monos ^ ligt het
eilandje Chacachareo, mede bergachtig, doch niet zeer
hoog en op deszelfs zuid westzijde met eenen kenbaren
piekachtigcn berg, die aan den westkant nog al steil en
naar het oosten schuins afhellende is.
V-iin bovengezegden hoek Monos af, is de westkust van
Tfinidatl almede laag, met uitzondering van den berg
Naparinia, die nagenoeg rond is, en op 6 mijlen af-
siands van uil het westen kan gezien worden, wanneer
liij namelijk niet in nevelen gehuld is, het geen door
de in deszelfs nabijheid zijnde moerassen dikwerf het
geval is.
Langs de noordkust kan men, op het lood af, varen,
en aldaar, zoo mede aan de westkust, bestaan ver-
schillende plaatsen, waar men zich van versch water
kan voorzien, f'
Het eb en vloed getij doet zich lol ruim 2 mijlen uil
dn wal gevoelen, loopende het eerstgezegde om de N.O.
en O. en het laatslgemlde om de N. W. Buiten dien
afstand van den wal heeft men den gewonen noord...”
|
|
20 |
|
“...noordhoek door deszelfs hoogte,
op 9 mijlen afstands gezien worden. Van verre vertoont
bet een hoog en donker gekleurd gebergte met zwarte
steile scheuren, doch naarmate men nader komt schijnt
het te beslaan uit spitse bergen met schoone valeijen tus-
schen beiden.
Als men er benoorden omvaart ziet men eerst klein
Tohago (een eilandje ten Z. O. van deszelfs noordhoek
gelegen), als een voorland te voorschijn komen. Ook dit
is hoog en bergachtig.
Groot Tohago loopt aan de uiteinden langzaam laag af,
en zulks aan den noordhoek het sterkste. Het is dikwerf
met wolken bedekt. Ten zuiden ligt in het vaarwater
tusschcn hetzelve en Trinidad, eene ondiepte, De kapi-
tein Luitenant {Commander) van de Engelsche Marine,
A. DKEW, heeft met zijne onderhebbende Corvet d^ fVesp ,
deze ondiepte, in het begin van 1843, opgenomen en
bevonden dal het een rif is hetwelk zich van de Browns of
zuidpunt van TioAn^o onafgebroken omtrent 2^ duilsche
mijlen ver in eene Z.Z.Wester riglirig uitstrekt, en ner-
gens...”
|
|