1 |
|
“...uitspanning, want een dag of drie
bleven wij er stil. Vrijdag tegen den avond gingen wij te paard.
Ik had nog zoo een lange weg niet gemaakt. Toen wij half weg
waren, begon het donker te worden, maar de maan kwam weldra
aan den hemel. Tot daar was ook de weg, slechts weinige plaatsen
uitgezonderd, zeer goed, zoodat wij een goede pas konden rijden,
maar van hier begint het slegter te worden en is volstrekt met
geen rijtuig bruikbaar. De paarden loopen altijd zonder ijzers met
verwonderlijk en vasten tret. Het is niet uit te drukken, welke
gewaarwordingen het voor een vreemdeling teweeg brengt, zoo een
reisje in den nacht te doen. Die geweldige bergen, daar men dan
overheen, dan omheen trekt, die ontzagchelijke rotsblokken, die
dreigend over den weg hangen, die diepe paden tusschen de steile
bergen heen, die afgronden, die men beneden zich ziet, het sombere
licht der maan, die doodsche stilte, slechts nu en dan afgebroken
door het stappen der paarden, wanneer zij op de naakte klippen
komen en het...”
|
|