1 |
|
“...naar een klein, sedert 1912 zelfs een
zeer klein legertje. Niemand heeft er destijds aan
gedacht, dat binnen een paar jaren de drie krijgs-
raden zouden oordeelen niet over tienduizenden, maar
over honderdduizenden. Niemand heeft zich voorge-
steld, dat de krijgsraden gedurende langen tijd zouden
zijn de strafrechters over het grootste deel van onze
mannelijke Nederlanders in den leeftijd van 19 tot
30 jaar, d. w. z. dat gedeelte van de bevolking, dat
verreweg het grootste percentage van de in foro
criminali te beoordeelen feiten pleegt. Geeft men
zich daarvan rekenschap, dan zou men geneigd zijn
een ontkennend antwoord van de gestelde vraag als
het meest waargchijnlijke te beschouwen en men zou
zeker, indien dit zou moeten worden gegeven, daar-
van aan hen, die met de rechtspleging belast waren,
geen verwijt mogen maken. De taak, die men hen
heeft laten torschen, was ongetwijfeld eene te zware.
Hoe is nu die taak vervuiu ? Luisteren wij naar
het oordeel van mr. van Slooten dan bestaat er...”
|
|