Your search within this document for 'man' resulted in 13 matching pages.
1

“...dat er werkelijk geen sprake was van onwil, maar zeer duidelijk van onmacht, en er voor hem geen andere weg open bleef dan den ongeluk- kigen schuldenaar met den goeden naam die zijn plantage in den vreemde had verkregen, te laten pronken. Gelukkig dat de welvarende 140 bezitters der productieve moestuintjes niet in den toestand van onzen gelukkigen plan- ter verkeeren, anders waren zij er misschien bij het opmaken hunner rekeningen niet beter aan toe. Het heil dat het Bestuur voor den kleinen man zien wil in den landbouw, wordt door de meesten die onzen toestand gron- dig kennen als zeer overdreven beschouwd, daar zij met den Raad van meening zijn dat de landbouw voor onze beneden- windsche eilanden hopeloos staat. Aan den anderen kant zijn zij en ook de Raad *t eens met t bestuur dat landbouw op eene behoorlijke wijze uitgeoefend, daarbij rekening houdend met de soorten van gewassen en wijze van cultivatie, naast handel, scheepvaart en andere industrien, een niet gering te schatten middel...”
2

“...11 worden is reeds meermalen in dezen Raad verdedigd door man- nen, voor wien ik, vooral wat kennis van zaken betreft, zeker zal moeten onderdoen. Het is daarom, dat ik met schroom de mij vereerende opdracht heb aanvaard om heden op deze plaats te spreken in het belang van eene zaak, die volgens de uit- spraak van den Raad, hopeloos is. Het is mijne meening, dat aanmoediging en ondersteuning van den landbouw, gepaard aan deskundige voorlichting op een praktische wijze, naast doelmatigen damaanleg, een der middelen is, om, alhoewel langzamerhand, maar toch zeker, den economischen toestand der bevolking, vooral in de buiten- districten, eenigszins te verbeteren. In mijne betrekking van districtmeester ben ik in de gele- genheid geweest het nut van zoodanige aanmoediging en ver- betering des te meer onder het oog te hebben, en daarom wil ik het wagen te trachten den Raad, zoo mogelijk te doen in- zien, dat het te betreuren zal zijn bijaldien door het schrappen van de voorgestelde posten op...”
3

“...mee- ning, waar het de landbouwaangelegenheden betreft, tusschen den heer Lansberg aan de eene zijde en den heer Zeppenfeldt en mijn persoon aan de andere zijde. Wij zien allen in, dat de zaak van den landbouw, in de richting waarin het Bestuur haar stuurt, hopeloos is. Wel is gewezen op sommige cul- tures, doch die bestonden vroeger ook reeds en kunnen dus niet aangehaald worden als bewijs van vooruitgang van den landbouw. De heer Muller heeft gezegd, dat het Bestuur wil trachten den kleinen man meer onafhankelijk te maken vooral naar aanleiding vap klachten, dat deze dikwijls leven moet ten koste van anderen. Maar ik vraag, als men voort- gaat in deze richting en gesteld, dat het streven gelukt, wie moeten dan ten slotte van elkaar koopen. Zou er dan mis- schien ruilhandel moeten ontstaan. Men vergete niet, dat de koopkracht hier uiterst gering is. Hu reeds vinden de land- bouwers in sommige jaren geen behoorlijk afzet voor hunne producten. Ik weet, dat er zooveel giambos zijn geoogst...”
4

“...kleinen landbouw. Daar wordt gezegd: ,,Het kleinbedrijf, d. i. het bedrijf, dat wordt uitgeoefend door het hoofd van zijn gezin, zonder (somwijlen echter met) gehuur- de arbeidskracht, maakt ook veel werk van irrigatie in haar primitiefsten vorm, nl. begieting uit de hand. Van de opbrengsten van zulk een bedrijf zijn nauwkeurige aanteekeningen bijgehouden over een periode van 23 weken van 1908, loopende over de maanden Juni tot November, dus over een periode in de moeilijkste tijden voor den kleinen man. Voor den bezitter van dat perceel, groot 2 HA waarvan bijna 1 HA. als moes- en vruchtentuin, schoot er 65 cent per dag over, ongerekend nog hetgeen de bezitter zelf van de producten heeft verbruikt. Men is begonnen met het klein bedrijf en spreekt later over een bepaald stukje grond. Weet het Bestuur, dat de andere grondjes minder opbrengen, dan had het dit moeten zeggen. Maken al die 50 door den gemachtigde van den Gouverneur genoemde grondjes 65 cent per dag, of zijn er een of twee. De indruk...”
5

“...de gebruiker in gebreke binnen den door den Directeur van het departement van Openbare Werken of diens plaatsvervanger te bepalen termijn de noodige herstellingen aan te brengen, dan wordt de akte van vergunning door den Gouverneur ingetrokken. Art. 24. Ben ketel wordt geacht dadelijk gevaar op te leveren in- dien: a. de dikte van een of meer platen of der steunen aanmer- kelijk is afgenomen; b. er scheuren zijn ontstaan; o. de ketel eene vervorming heeft ondergaan; d. de wijze van sluiting der man- of slijkgaten geen ge- noegzamen waarborg voor de veilligheid oplevert; e. de ketel belangrijk met ketelsteen of zout is bezet; f. de veiligheidstoestellen in slechten toestand of in strijd met de bestaande voorschriften verkeeren. Art. 25. Onder gebruiker van een stoomketel wordt in deze veror- dening verstaan: a. bij uitsluitend huishoudelijk gebruik het hoofd van het gezin of het hoofd of de bestuurder van de inrichting, waarin de ketel wordt gebruikt; v ?' andere gevallen het hoofd of de ...”
6

“...1560. vol- doende geacht. Zooals in de toelichting bij gelijken post in de loopende begrooting aangegeven, be- dragen de kosten per ploeg f 65. s maands. Art. 35 a. Hoewel gestreefd moet wor- den om de onderhoudsfondsen tot het vroe- gere normale bedrag van f 7000. terug te brengen, is de toestand der gebouwen nog niet van dien aard, dat zulks nu reeds zou kunnen geschieden. Het wordt daarom wenschelijk geacht hiervoor ook dit jaar f 8000. disponibel te stellen. Art. 35 b. In het leprozengesticht man- keert een badkamer voor de verpleegsters, hetgeen vrijwel een onhoudbare toestand genoemd kan worden. Dewasch-en strijkkamer leveren nu te weinig ruimte op, waarom voorgesteld wordt deze kamers te verbeteren door er een kleine open galerij bij te trekken. Het wordt wenschelijk geacht om op voldoenden afstand van het hoofdgebouw, doch binnen de enceinte van de leprozenin- , richting, een klein gebouwtje te hebben voor de opname en behandeling van patin- ten, waarvan nog niet met zekerheid gezegd...”
7

“...kleinbedrijf, d. i. het bedrijf, dat wordt uitgeoefend door het hoofd met zijn gezin, zonder (somwijlen echter met) gehuurde arbeidskracht, maakt ook veel werk van irrigatie, al is dit dan in den regel irrigatie in haar primitiefsten vorm, n. 1. begieting uit de hand. Yan de opbrengsten van zulk een bedrijf zijn nauwkeurige aanteekeningen bijgehouden over een periode van 23 weken van 1908, loopende over de maanden Juni tot November, dus over een periode in de moeilijkste tijden voor den kleinen man. De bruto-opbrengst van verkochte producten bedroeg f 177,42£, waartegenover stonden: verkoopskosten, af en toe een arbeider, onderhoudskosten van een windmolen en aan- koop van mest, als uitgaven, tot een bedrag van f 73,82£. Vo3r den bezitter van dat perceel, groot 2 HA., waarvan bijna 1 HA. als moes- en vruchtentuin, schoot er dus 65 cept per dag over, ongerekend nog hetgeen de bezitter zelf van de pro- ducten heeft verbruikt, als: mais (onder irrigatie gekweekt in het droge seizoen), giambos...”
8

“...helaas, de ongesteldheid, die hem reeds geruimen tijd hinderde, worden zijn laatste ziekte. Jozef Mller is niet meer, de wreede dood nam hem uit ons midden, ontrukte hem plotseling aan zijn werk- kring en aan zoovelen, die hem waardeerden en lief hadden. Wie hij was, wat in hem verloren wordt, is reeds bij zijne groeve, namens den Baad en door anderen gezegd en ook door mij herdacht door middel van de pers. Het gesprokene en geschrevene vonden gewis weerklank in het hart van allen, die den braven man gekend hebben in zijn leven en werken. HoS nauw hij zijn plicht opvatte blijkt uit het feit, dat niettegenstaande hij zich reeds geruimen tijd ziek gevoelde en aan aanvallen van benauwdheid leed, hij steeds de zittin- gen van den Baad bijwoonde.. Wij betreuren den edelen doode en wenschen kracht aan zijne diepbedroefde betrekkingen toe. Bij ons zal zijn aandenken steeds in eere blijven. Door dit smartelijk verlies ben ik geroepen Uwe vergade- ringen bij afwezigheid van den Voorzitter te leiden...”
9

“...diefstallen worden niet meer aangegeven, om de eenvoudige reden, dat de politie in de buitendistricten niet bij machte is iets er tegen te doen. Dat de districtmeester geen kennis draagt der diefstallen, be- wijst niet, dat zij niet gepleegd worden. De diefstallen vinden hun oorzaak in het feit, dat het Ko- loniaal Bestuur tal van kale stukjes grond heeft afgegeven aan de buitenbewoners en dat dezen op hunne gronden geen middel van bestaan kunnen vinden. De weidegronden der plantages, waarop de kleine man in de buitendistricten woont, zijn voor het meerendeel leeg gekapt en worden de plantages door de bewoners der pachtgronden gexploiteerd. Marskramers doortrekken de buitendistricten en koopen het gestolene op, eigenaren van kleine stukjes grond vervoeren naar de stad ettelijke veelvouden van hetgeen hunne gronden kunnen opbrengen. Toezicht van wege de politie op het ver- voeren van goederen is totaal onvoldoende. Spreker moet er tegen op komen, als men beweren wil, dat op de plantages in het algemeen...”
10

“...5 gouvernementsgronden, die nog in 1901, toen hij op Bonaire is geweest, goed begroeid waren en waar het vee van den klei- nen man kon grazen, naar hij verneemt, platgekapt. Gaat men door met het roekeloos laten omhakken van het houtge- was, dan zal ook de bevolking van Bonaire binnenkort van diefstal ten laste van de grondbezitters moeten leven. Dat het branden van houtskool op gouvernementsgronden op Bonaire niet zoo gering is, als de Gezaghebber wil laten voorkomen, (men zie Memorie van Antwoord op art. 65) blijkt uit het feit, dat voor dat het plaatselijk bestuur permit- ten afgaf om houtskool op domeingronden te branden, de prijs per zak was f 0.75, om bij meer vraag naar het artikel, na het ingevoerd systeem om houtskool te laten branden op de gou- vernementsgronden, te dalen tot f 0.35 per zak. Op dit oogenblik, dat de bevolking aan het maisoogsten is en andere bezigheid heeft, is de prijs tot f 0.50 gestegen. Gaarne wil spreker het Koloniaal Bestuur in overweging geyen, de in de...”
11

“...eenige loonende, in het afgeloopen jaar niet de noodige zorg is besteed als wel ver- wacht werd. De afgevaardigde van het bestuur heeft ook gezegd, dat er geen aanvraag voor voorschotten bij hem zijn ingekomen en dat hij de menschen niet kan dwingen om voorschotten te nemen. Hiertegen vermeent spreker te moeten opkomen. De aanvragen om voorschotten tot aan plan ten van dividivi zijn positief gedaan en wel door eten plantage-eigenaar, die hier algemeen bekend staat als een werkzaam en onderne- mend man en door spreker persoonlijk. De heer Versluys, gemachtigde van den Gouverneur, zegt, dat weigering van voorschot aan soliede aanvragers niet is voor- gekomen, en in het bijzonder een weigering aan den heer Forbes kan hij zich niet herinneren. Mogen enkele contractanten wellicht het pas ontvangen voorschot bijvoorbeeld naar de Bank gebracht hebben, dan treft hun daardoor geen blaam, omdat in die gevallen de aanplant verder is bewerkt met de dan vrijgekomen dagelijk- sche inkomsten der plantage....”
12

“...zullen beloopen, spreker heeft er geen idee van; hij kan ze niet begrooten, om- dat hij geen deskundige op het gebied is, doch gelooft, dat wanneer het Bestuur er toe overgaat om eenvoudige seinlan- taarns tot het doel te gebruiken, die kosten onmogelijk bij- zonder hoog zullen kunnen zijn. Ook gelooft hij, dat het per- soneel van den seinpost niet behoeft te worden verdubbeld. Wanneer het Bestuur den Commandant van de Hoofdwacht met het seinen belast, dan is men al een heel eind op weg. Dat die man voor door hem gepresteerde diensten vergoed dient te worden, is duidelijk. Reeds sedert eeuigen tijd is het publiek in de gelegenheid gesteld overdag met buiten de ha- ven liggende schepen seinen te wisselen, waarvoor betaald wordt f 0.50 per sein. Als nu een hooger tarief in het leven geroepen wordt om bij nacht te mogen seinen en daarvan een zeker gedeelte aan den persoon, die het sein of de seinen heeft overgebracht voor zijn moeite betaald en het overblijvende in rekening gebracht wordt voor...”
13

“...stellen, of het Bestuur alleen op dat verslag mag afgaan, zonder ook ge- zagvoerders van andere schepen te hooren, die, zooal niet voortdurend, dan toch zeer dikwijls langs de Noord-Westpunt varen, en die ook een oordeel vellen kunnen. De Comman- dant van het Stationsschip, zegt spreker, heeft het in zijne macht te gaan varen en opnemingen te doen. wanneer hij zulks goeddunkt. Is het weer slecht, dan zegt hij eenvoudig: ,,Ik waag mij er niet aan in dit slechte weer opnemingen te gaan doen, waar de man dan gelijk in heeft. De gezagvoer- der van een koopvaardijschip evenwel vertrekt uit een haven en moet volgens het vaarplan van een in geregelden dienst zijnd schip, zoo spoedig mogelijk de volgende haven bereiken. Hij moet trachten die haven op een bepaalden dag te bereiken. Het is draaien, en draaien, natuurlijk met de schroef van een stoomschip, of manoeuvreeren met de zeilen op een zeilschip, om er toch bijtijds te komen. Elke dag kost zooveel. De oorlogsschepen hebben op die kosten niet te...”