Your search within this document for 'palu' resulted in three matching pages.
1

“...C i t r u s-soor- ten en de vijg (Ficus caricaL.) meer xerophiel zijn. De oorspronkelijke boombestanden zul- len wel hoofdzakelijk uit tropophyten heb- ben bestaan, zoals de volgende, nog tame- lijk veel voorkomende soorten: de kers of shimarku (Malpighia glabra L.), de kalebas (Crescentia cujete L.) de tot dezelfde familie als de kalebas be- horende kibrahacha (Tecoma chry- santha D. C.); voorts de barba di jonku- man (Albizzia lebbek Benth.), de soorten van het geslacht B u r s e r a (bijv. palu siya) en de manzanilla of manzalinja (Hippomane mancinella L.). De manzalinja vormt hier en daar in de dalen en aan de lage kust typische hoewel kleine bosbestanden. Waarschijnlijk kunnen we onder de tropophile planten eveneens rang- schikken de wijdverspreide bshi di kalaku- na of dreifi shimarn(C occoloba d i - versifolia Jacq.) en de zeedreifi (Coccoloba uvifera Jacq.). Aan de slijkerige oevers van de binnen- baaien treft men een halophile (= zoutmin- nende) vegetatie aan, waarin de Mangro-...”
2

“...heuvelland, in het bijzonder op de van de wind afgekeerde Zuidwesthelling van de top van de St. Christoffel op Cura- sao, dankt haar bestaan niet zozeer aan het voorkomen van rijkelijk bodemwater als wel aan de sterk verhoogde neerslag en in de grotere luchtvochtigheid, een gevolg van de hoge ligging. Op de bomen en struiken groei- en hier opvallend vele epiphyten, bijv. de beide Orchideen-soorten Schomburg- kia tibicinus Batem. en Brassa- vo 1 a nodosa Lindl.; verscheidene Bro- meliaceen (de teku di palu en de barba di cadushi, beide behorend tot het geslacht Tillandsia.) de varen Polypodi- um aureum L. en baardmossen van het geslacht U s n e a. Typisch is de ondergroei van de teku, Bromelia lasiantha Willd, met zijn stekelige bladrozetten. De kruipcactus Acanthocerus tetra- gonus (L.) klimt er over rotsen en boomtakken (deze komt eveneens voor op Aruba, in drogere omstandigheden en heeft overigens een grote verspreiding buiten de eilanden; in Noordwest-Venezuela is het een plant van het iets...”
3

“...ontplooit. Weinige weken na de laatste flinke regen- bui is echter al dit plantenschoons verdord en verdwenen. De heesters en vooral de bo- men blijven het langst groen, maar met het slinken van de watertoevoer uit de bodem en de naar verhouding grotere verdamping aan de bladoppervlakte verwelken en ver- dorren op den duur ook bij deze de bla- deren. Daarna verliest het landsohap haast alle kleur. Enkele bomen hebben weliswaar in de nu volgende droge tijd hun vaste bloei- periode, bijv. de infrouw, de palu siya. de kibrahacha, de wabi, de indju en de dividivi, welke laatste verschillende malen per jaar bloeit en vrucht zet. Maar de bloeiwijzen van de wabi, de indju en de dividivi bestaan uit weinig opvallende aartjes en trosjes van lichtgele bloempjes, en over het algemeen krijgen de eilanden een erg doods aanzien. Tekenend voor deze droge periode is wat Rijkens schreef (1907:) ,yDe kale heuvels en rotsen, de met dorre maisstoppels en opuntias bezette velden, de bladerlooze boomen in de heggen,...”