1 |
 |
“...contante waarden der toekomstige
baten en lasten........................................................... 32
§ 12. De wetenschappelijke balans na incorporatie der duurtetoeslagen...................32
NASCHRIFT
De sterfte in de Nederlandse Antillen .........................................34
STATEN
I. Activiteitstafel mannelijke deelgenoten........................................ 36
II. Berekening benodigd aanvullend bijdragepercentage 2j %. Bestaande regeling ... 37
III. Wetenschappelijke balans per 31 december 1954. Rentevoet 2f % en 3 %...........38
IV. Activiteitstafel voor mannen, die deelgenoot geworden zijn na de incorporatie der
duurtetoeslagen............................................................... 40
V. Berekening van de benodigde aanvullende bijdrage bij incorporatie der duurtetoesla-
gen in pensioengrondslag. Rentevoet 2§ % .....'....................................41
VI. Wetenschappelijke balans op 31 december 1954 in de veronderstelling van incorporatie
der duurtetoeslagen...”
|
|
2 |
 |
“...het feit,
dat belegd kapitaal zulke intrest opbrengt.
Zoals in het voorgaande reeds opgemerkt is, wordt gestreefd naar een gelijk zijn van de
contante waarde der pensioenverplichtingen en de som van het aanwezige kapitaal en de contante
waarde der te ontvangen bijdragen. Men kan kapitaal en contante waarden alleen d.n zo gelijk-
schakelen, indien de contante waarde evenzeer als het kapitaal met de tijd aangroeit door de rente.
Het kapitaal brengt rente op en wel gemiddeld een zeker percentage per jaar. Dan moeten
de contante waarden ook berekend worden met datzelfde rentepercentage.
De opbrengst van de beleggingen speelt dus een belangrijke rol.
Voor de vorige twee wetenschappelijke balansen is 3 % als basis genomen.
In de tekst bij de tweede balans (blz. 27) is reeds opgemerkt, dat de rente, welke van nieuwe
beleggingen gemaakt werd, in 1949 2,765 % en in 1950 2,847 % was. Daarom is toen ook een
balans opgesteld, welke op de rentevoet van 2£ % gebaseerd was.
Bij de beschouwing van deze...”
|
|
3 |
 |
“...
Tezamen ...............
31 december 1934 31 december 1944 31 december 1949
Aantal Pensioen Aantal Pensioen Aantal Pensioen
132 f 235 334 182 f 346 290 262 f 621 554
11 17 899 32 44 457 49 84 659
139 114 571 144 129 982 144 143 333
4 2 574 36 5 976 42 5 631
286 f 390 378 394 f 526 705 497 f 855 177
Op de balansdatum waren er 2 weduwen, wier pensioen op grond van de desbetreffende
bepalingen verloren is gegaan. Na huwelijksontbinding herleven haar rechten tot een totaal-
bedrag van f 1 467 per jaar.
Recht op uitgesteld pensioen volgens art. 8 leden 3 en 4 van de Pensioenverordening 1938
hebben 19 mannen en 12 vrouwen tot een totaalbedrag van resp. f 42 909 en f 21 762 pensioen.
Hierop wordt gedurende het voorgeschreven aantal jaren f 12 993 en f 10 008 gekort.
Twee van de 12 mannen hebben overeenkomstig de bepalingen van artikel 28 van genoemde
pensioenverordening een vrijwillig deelgenootschap aangegaan ten behoeve van uitkering van
pensioen aan hun vrouw en kinderen ingeval van overlijden...”
|
|
4 |
 |
“...100 100 100
40 117 119 113 115
45 128 132 121 127
50 132 137 126 135
55 132 135 129 137
60 132 128 129 137
65 132 121 129 137
70 132 119 129 137
De relatieve stijging in grondslag van een ambtenaar van de leeftijd x-\ in het eerstkomende
jaar wordt gegeven door de verhouding V i : V i.
*'12 **' 2
Uit de staat blijkt, dat zowel voor de mannen als voor de vrouwen de verhogingsgetallen
minder steil verliepen. Met andere woorden, dat de door de promotie veroorzaakte verhoging der
pensioengrondslagen per jaar geringer was dan voor de vorige wetenschappelijke balans is aan-
genomen. Het toen gebruikte tijdvak van 2 jaar is blijkbaar te kort om tot betrouwbare cijfers
te komen, hoewel ook andere oorzaken aan het vlakkere verloop ten grondslag kunnen liggen.
Een verder onderzoek is hiernaar niet ingesteld.
Een enkel woord over de daling der verhogingsgetallen der mannen voor de leeftijden boven
50 in de 2e wetenschappelijke balans is hier op zijn plaats. Uit de op blz. 22 van de tekst bij die
Vx+1...”
|
|
5 |
 |
“...is gesteld, m.a.w. dat de toekomstige pensioen-
lasten toen enigszins te laag zijn geraamd.
§ 6. Grootheden ter berekening van de contante waarden der lasten van de aan na te laten be-
trekkingen van in dienst zijnde deelgenoten toe te kennen weduwen- en wezenpensioenen
Deze grootheden zijn in 5-jarige leeftijdsgroepen opnieuw afgeleid uit de waargenomen toe-
stand per 31 december 1954. Het staatje op de volgende bladzijde geeft daarvan een overzicht
op dezelfde wijze als op blz. 23 van de tweede wetenschappelijke balans.
CLCI Ct/D
De grootheden W en W £ geven de contante waarden der lasten aan weduwen- en wezen-
pensioen per eenheid van laatste pensioengrondslag van de overledene, resp. op het ogenblik van
overlijden in dienst en op het ogenblik van pensionering....”
|
|
6 |
 |
“...20
Leeftijd in volle jaren X Leef- tijds- verschil x~y Deel van de in dienst zijnden, dat gehuwd is h X Wed.pens. C.w.lasten bij overlijden in dienst w X W ap X
Grondslag () \ o h+i wezen- pensioen wed.- en wezenp. tezamen
(na afronding) rentevoet
per f 1 wed.pens. rentevoet 3 %
3% 2}% 3% 2|%
25 1,6 0,55 0,313 1,56 25,34 3,80 4,20
30 2,3 0,87 0,306 2,39 25,45 6,65 6,94 1,01 1,12
35 2,9 0,92 0,299 3,27 25,46 7,01 7,30 1,30 1,42
40 3,3 0,94 0,292 3,50 24,63 6,82 7,08 1,47 1,56
45 3,8 0,95 0,285 2,91 22,82 6,16 6,45 1,53 1,62
50 3,8 0,95 0,277 1,94 20,26 5,28 5,40 1,53 1,62
55 3,9 0,80 0,270 1,65 18,25 4,37 4,42 1,48 1,55
60 6,5 0,78 0,266 0,82 17,13 3,76 3,82 1,39 1,47
De waarden van deze grootheden zijn thans in het algemeen hoger dan die, welke de vorige
keer verkregen werden. De oorzaak is toe te schrijven aan de ten opzichte van de vorige balans
met 1 jaar verlaagde leeftijden, welke aan de vrouwen zijn toegekend. Behalve deze zijn er nog
kleine afwijkingen...”
|
|
7 |
 |
“...22
overlijden na te laten weduwen en wezen. Daarvoor dragen zij gedurende het uitstel 6 % van
de laatste pensioengrondslag, daarna 3 % van het pensioen bij.
Voor de berekening moesten nog formules opgesteld worden.
De contante waarde der lasten aan weduwenpensioen worden gevonden met de overlevings-
rente a^ a De fofmule voor de contante waarde der bijdragen per eenheid van te genieten
pensioen is
0,03 j2axy ^+f\ x ~ + Dx"+l-y+n+\*x+n+y+n+\ ~ *>{
f vx+\-y+\ )
Hierin is O bedoelde pensioengrondslag, P het toe te kennen eigen pensioen van bedoelde per-
sonen. De contante waarden zijn individueel berekend.
§ 9. Beheerskosten
Ter dekking van de toekomstige beheerskosten zijn op de tweede wetenschappelijke balans
opgebracht 2 % van de in de toekomst te betalen pensioenen en 1 % van de pensioengrondslagen,
welke voor de op de balansdatum aanwezige actieve deelgenoten tijdens hun diensttijd naar ver-
wachting zullen gelden.
Bij vergelijking van de in de jaren 1950 t/m 1954 op deze wijze beschikbaar...”
|
|
8 |
 |
“...wetenschappelijke balans.
Zoals in hoofdstuk I § 3 reeds uiteengezet is, leek het wenselijk wegens de opbrengst van de
beleggingen voor de balans een rentebasis van 2f % te nemen. De financile toestand van het
pensioenfonds moet dus aan de hand van deze balans beoordeeld worden.
Daarnaast is de balans ook op een rentevoet van 3 % berekend. Deze stelt tot tweerlei in
staat, nl. Ie om na te gaan welke invloed de verandering van de rentevoet op de uitkomsten heeft
en 2e om de balans per ultimo 1954 te vergelijken met de vorige per ultimo 1949.
Beide balansen, zowel die op een basis van 2f % als die op een basis van 3 %, zijn opgenomen
in staat III.
Zjj vertonen een tekort van f 4 740 000 resp. f 3 673 000. Hiervan wordt f 853 000 resp.
f 847 000 gedekt door de nog van 1955 tot en met 1959 lopende annuteit van f 185000, welke
voortgevloeid is uit de uitkomsten van de tweede wetenschappelijke balans.
§ 2. Dekking van het bij deze balans geconstateerde tekort
Zoals in de vorige paragraaf reeds is medegedeeld...”
|
|
9 |
 |
“...78
derde 1200 ........ 68 56
vierde 1200 ,, .............. 58 50
vijfde 1200 ,, ,, ,, 57 40
zesde 1200 ,, 47 40
zevende 1200 ' 42 34
achtste 1200 ,, ,, 31 24
,, negende 1200 21 13
tiende 1200 16 5
elfde 1200 ,, ........ 15 5
twaalfde 1200 .............. 15 5
De met deze tabel verkregen bedragen der verhoging worden nog met een tweede bedrag
vermeerderd ter grootte van 8 % voor gehuwden en 5 % voor ongehuwden, naar boven afgerond
in guldens per jaar op een 12-voud.
Het is niet de bedoeling wijziging te brengen in de pensioenen van de reeds gepensioneerden.
Zij blijven in het genot van het hun reeds toegekende pensioen en de duurtetoeslag volgens de
Duurtetoeslagregeling gepensioneerden 1943.
§ 3. De methode van berekening van de contante waarden der lasten en der bijdragen van in
dienst zijnde deelgenoten bij algehele incorporatie van de duurtetoeslag op bezoldiging in de
pensioengrondslagen
De financile gevolgen van een dergelijke ...”
|
|
10 |
 |
“...verhogingsgetallen, met deze methode minder zuiver te bepalen.
Het gaat hier echter om de mate, waarin de incorporatie de verhogingsgetallen, zoals die
voor de wetenschappelijke balans bepaald zijn, benvloedt. Deze benvloeding is aan de leeftijds-
gewijze opgemaakte gemiddelden van de pensioengrondslagen voor en die na de incorporatie der
duurtetoeslagen te bepalen.
Met de nieuwe grondslagen (zie § 5) zijn, rekening houdende met het verschil in stijging voor
gehuwde en voor ongehuwde deelgenoten, per 5-jarige leeftijdsgroep gemiddelden bepaald.
In overeenstemming met de gewoonte het verhogingsgetal voor de leeftijd 35J op 100 te
stellen, zijn vervolgens quotinten van gemiddelde grondslagen voor de leeftijden x op 0 en 5
Tfc TC
eindigende en voor 35^(0 x_^i ggj) bepaald. Gelijksoortige quotinten zijn bepaald voor de
werkelijk op de balansdatum geldende pensioengrondslagen of G x_j_i ^35|- Deling van over-
eenkomstige grootheden levert de mate, waarin de nieuwe verhogingsgetallen afwijken...”
|
|
11 |
 |
“...telkens op hetzelfde bedrag
gesteld als in die voc^1 de balans volgens de toestand per 31 december 1954. In de beheerskosten
zijn de duurtetoeslagen voor de bij het pensioenfonds werkzame ambtenaren reeds begrepen. In-
corporatie daarvan heeft op die kosten geen directe invloed.
§ 11. Het percentage der aanvullende bijdragen. De contante waarden der
toekomstige baten en lasten
De berekening daarvan is uitgevoerd met de pensioen- en bijdragefactoren, welke gebaseerd
zijn op de grootheden, welke na invoering van de nieuwe regeling voor tot het pensioenfonds
toetredende deelgenoten volgens het voorgaande zullen gelden.
Staat V bevat deze becijfering, welke geen toelichting behoeft.
Het percentage, dat de aanvullende bijdragen van de pensioengrondslagen moeten bedragen,
is becijferd op 14,6.
§ 12. De wetenschappelijke balans na incorporatie der duurtetoeslagen
Staat VI bevat de wetenschappelijke balans, zoals die per 31 december 1954 zou zijn geweest,
indien de incorporatie van de duurtetoeslagen...”
|
|
12 |
 |
“...intrest kan hieraan beoordeeld worden, dat een storting
bij een rentevoet van 2f % 26 jaar later verdubbeld is.
Indien genoemd nieuw tekort in 10 jaar gedekt wordt, is de jaarlijkse postnumerando-
annuteit 0,11574 x f 15 869 000 = f 1 837 000.
Een alternatief is, indien de incorporatie op 1 januari 1957 ingaat, in dat jaar reeds met de
stortingen te beginnen. Daar de eerstvolgende wetenschappelijke balans per 31 december 1959
opgemaakt moet worden, is het dan mogelijk de vermeerdering van het tekort ad f 15 869 000
in 13 jaar te delgen, verondersteld dat dit op 1 januari 1957 even groot is als per 31 december
1954, voor welke datum de berekeningen uitgevoerd zijn. Met de factor voor een 13 -jarige post-
numerando-annuteit 0,09253 wordt het jaarlijkse bedrag f 1 468 000.
Deze bedragen komen ten laste van het Land en de Eilandgebieden op grond van de ver-
deling der (nieuwe) pensioengrondslagen, zoals in onderstaande staat is aangegeven (zie § 5).
Som nieuwe pensioengrondslagen % I 10-jarige annuteit...”
|
|
13 |
 |
“............. 534.000
5 % vrouwen........................................................ 64.000
3 % wed.-en wezenpensioen..................................................... 344.000
C.w. buitengewone bijdragen vroegere diensttijd
e.p. 0,189 (506.500 + 95.400)................................................. 114.000
w.w. 0,126 X 0,927 X 506.500 =................................................ 59.000
2.972.000
Aanvullende bijdragen van het Land jo6 74 + 12 830 = %
24,86 % v.d. som grondslagen per 31-12-54 = 24,86 % v. (8.677.456 + 1.069.950) = f 2.423.200.
2.804.000 + 298.000 ^ t i
Netto bijdragepereentage e.p. 106 740 4- 12.830 =
787.000
Idem w.w. ^ = 87,
2.804.000
298.000
787.000
198.000
4.087.000
1.115.000
2.972.000...”
|
|
14 |
 |
“...000
Contante waarde aanvullende bijdragen door het Land en de Eilandgebieden ter hoogte van 24,86 resp. 23,23 % van de pensioengrondslagen der in dienst zijnde deelgenoten 32 790 000 29 930 000
Tekort te dekken door (zie de toelichting in hfdst. IV van de voorgaande tekst):
1. de tot en met 1959 lopende annuteit van f 185 000 per jaar, waar- van de contante waarde 853 000 847 000
2. een tot en met 1964 lopende annuteit van f 578 500 bj^een rentevoet van 2f %, resp. f 427 100 bij een van 3%, waarvan de contante waarde 3 887 000 2 826 000
f 85 963 000 f 81 507 000
De wiskundig adviseur van de
Stichting Administratie
Indonesische Pensioenen,
J. C. du Pui
30
PER 31 DECEMBER 1954
en 3 %
Passiva
Crediteuren e.d..........................................
Vrije koersreserve (extra reserve)................
Contante waarde:
lopende pensioenen mannelijke deelgenoten
idem vrouwelijke deelgenoten........................
lopende pensioenen weduwen........................
idem wezen..................”
|
|