1 |
|
“...DERDE
WETENSCHAPPELIJKE BALANS
VAN HET
ALGEMEEN PENSIOENFONDS
VAN DE
NEDERLANDSE ANTILLEN
NAAR DE TOESTAND OP
31 DECEMBER 1954...”
|
|
2 |
|
“...Wh.
1* W
: A}
f i
DERDE
WETENSCHAPPELIJKE BALANS
VAN HET
ALGEMEEN PENSIOENFONDS
VAN DE
NEDERLANDSE ANTILLEN
NAAR Cf TOESTAND OP
31 DECEMBER 1954
.\nst. v/d /.
CENTRALE BOEKERIJ
l^STERD ^
V koninklijk instituut vd tropen-bibliotheek
14 0000 0181 3165...”
|
|
3 |
|
“...Prof. Dr. M. VAN HAAFTEN
De Steeg (Gld.), 11 oktober 1956.
Diepesteeg 42
Aan Zijne Excellentie de Gouverneur
van de Nederlandse Antillen
te
WILLEMSTAD
(Curasao)
Hierbij heb ik de eer ter kennis van Uw Excellentie te brengen, dat ik mij met de Derde
Wetenschappelijke Balans van het Algemeen Pensioenfonds van de Nederlandse Antillen, naar
de toestand op 31 december 1954, samengesteld en toegelicht door de Directeur van het Fonds
en de Wiskundige bij de Stichting Administratie Indonesische Pensioenen te s-Gravenhage,
geheel kan verenigen.
De Wiskundig Adviseur van de
Pensioenfondsen der Nederlandse Antillen,
M. VAN HAAFTEN....”
|
|
4 |
|
“........................ 20
§ 8. De Ontslagenen met recht op uitgesteld pensioen..................................21
§ 9. Beheerskosten..........................................................' ^
§ 10. De benodigde bijdragepercentages............................................. 22
§ 11. Inkoopsommen, verschuldigd bij toetreding .......................................23
§ 12. De aanvullende bijdrage van het Land en de Eilandgebieden...................... 23
IV. WETENSCHAPPELIJKE BALANS
§ 1. De wetenschappelijke balans........................ . ....................24
§ 2. Dekking van het bij deze balans geconstateerde tekort............................24
V. INCORPORATIE DER DUURTETOESLAGEN IN DE PENSIOENGRONDSLAGEN
§ 1. Aanleiding tot incorporatie van de duurtetoeslagen in de pensioengrondslagen ... 25
§ 2. Voorstellen tot incorporatie van de duurtetoeslagen..............................25
§ 3. De methode van berekening van de contante waarden der lasten en der bijdragen van
in dienst zijnde...”
|
|
5 |
|
“.............................................................28
§ 7. Verhogingsgetallen..............................................................29
§ 8. Verhouding pensioen tot grondslag...............................................30
§ 9. Grootheden ter berekening der lasten van pensioenen aan na te laten weduwen en
wezen......................................................................... 31
§10. Berekening der contante waarden. Beheerskosten....................................31
§11. Het percentage der aanvullende bijdragen. De contante waarden der toekomstige
baten en lasten........................................................... 32
§ 12. De wetenschappelijke balans na incorporatie der duurtetoeslagen...................32
NASCHRIFT
De sterfte in de Nederlandse Antillen .........................................34
STATEN
I. Activiteitstafel mannelijke deelgenoten........................................ 36
II. Berekening benodigd aanvullend bijdragepercentage 2j %. Bestaande regeling...”
|
|
6 |
|
“...overeenkomende § 2 van de tekst bij de tweede wetenschappelijke
balans van het fonds (blz. 7) is reeds vermeld, dat met ingang van 1 januari 1951 het fonds niet
langer beheerd wordt door de Directeur van de Indische Pensioenfondsen te s-Gravenhage, maar
door een eigen directeur, die in de Nederlandse Antillen gevestigd is (Landsverordening van
30 december 1950, Publicatieblad, bij afkorting P.B., nr. 145).
In verband met deze wijziging in directie zijn bij Landsbesluit nieuwe Regelen voor het
beheer enz. betreffende het Algemeen Pensioenfonds van de Nederlandse Antillen vastgesteld
(P.B. 1951, nr. 4) en verscheidene beschikkingen uitgegeven ter uitvoering van deze Regelen en
ter verdere regeling van de door de overgang gewijzigde situatie. Met name worden hier vermeld
het toezicht op het beheer van het fonds door een college van commissarissen in de Nederlandse
Antillen (P.B. 1951, nr. 7) en de vertegenwoordiging van het pensioenfonds in Nederland door de
directeur van de Indische Pensioenfondsen...”
|
|
7 |
|
“...posten van de wetenschappelijke balans. De wijze van berekening is in de §§ 14 en
volgende van de eerste wetenschappelijke balans van het pensioenfonds uiteengezet.
Genoemd artikel 3 schrijft dan ook de vijfjaarlijkse opstelling van dergelijke wetenschappe-
lijke balansen voor.
Uit deze blijkt, of er evenwicht bestaat tussen de contante waarde der verplichtingen en het
kapitaal vermeerderd met de contante waarde der bijdragen. Indien de eerste groter is, heeft
het fonds een tekort.
Lid 2 van artikel 4, zoals dit na de bij bovengenoemde Landsverordening aangebrachte
wijziging luidt, regelt de dekking van dit tekort door annuteiten, jaarlijks gelijkblijvende be-
talingen door het Land en de Eilandgebieden aan het fonds. Het bepaalt verder, dat deze annu-
teiten zo hoog gesteld worden, dat het tekort is ingehaald 10 jaar na de datum van de balans,
waarop het geconstateerd is.
De contante waarde van deze verplichte annuteiten zou als vordering op de wetenschappe-
lijke balans geplaatst kunnen...”
|
|
8 |
|
“...samenhang, welke tussen de rentevoet, waarop de berekeningen gebaseerd worden,
en de renteopbrengst der beleggingen bestaat, maakt het wenselijk hierover in het kort te han-
delen. m
Dat de ^paling van alle contante waarden van verplichtingen, te verwachten bijdragen voor
pensioen en andere in de toekomst te verrichten betalingen of te ontvangen bedragen kan en
moet gedaan worden met inachtneming van het maken van rente, vindt zijn oorzaak in het feit,
dat belegd kapitaal zulke intrest opbrengt.
Zoals in het voorgaande reeds opgemerkt is, wordt gestreefd naar een gelijk zijn van de
contante waarde der pensioenverplichtingen en de som van het aanwezige kapitaal en de contante
waarde der te ontvangen bijdragen. Men kan kapitaal en contante waarden alleen d.n zo gelijk-
schakelen, indien de contante waarde evenzeer als het kapitaal met de tijd aangroeit door de rente.
Het kapitaal brengt rente op en wel gemiddeld een zeker percentage per jaar. Dan moeten
de contante waarden ook berekend worden met...”
|
|
9 |
|
“...947 196 108 f 349 896
Leerkrachten bij het bijzonder onderwijs (zonder R.K. ordebroeders en -zusters) 189 1 156 288 108 406 032
R.K. geestelijken R.K. ordebroeders en -zusters 28 100 100 800 473 172 83 306 678
Tezamen op 31 december 1954 1755 f 8 677 456 299 f 1 062 606
Tezamen op 31 december 1949 1204 5 852 062 228 792 022
Met het oog op de verdeling der bijdragen uit de openbare middelen, welke naar de pensioen-
grondslagen van de in dienst van het Land en de Eilandgebieden zijnde deelgenoten vastgesteld
worden, is deze keer ook een staat opgenomen, welke de aantallen deelgenoten en hun pensioen-
grondslagen naar dit gegeven gespecificeerd aangeeft.
- Land Curagao
Deelgenoten (mannen en vrouwen) naar Land en Eilandgebieden Aantal Som pens.- grondslag Aantal Som pens.- grondslag
Mannelijke ambtenaren (incl. R.K. geestelijken) 1042 f 4 710 953 270 f 1 447 644
Vrouwelijke ambtenaren 49 123 264 34 145 524
Mannelijke leerkrachten bij het bijz. onderwijs, incl. R.K. ordebroeders...”
|
|
10 |
|
“.... . i zonder kind 13 45 588 13 45 588
R.K. geestelijken . . 28 100 800 28 100 800
R.K. ordebroeders . . 100 473 172 100 473 172
6 f 47 635 8 f 52 186 f 27 703 1741 f 8 577 635 1755 f 8 677 456
) Onder de pensioenverordening van 1899 was het mogelijk voor zijn weduwe en wezen een hoger pensioen te
verzekeren dan de helft van het eigen pensioen, waarop op het ogenblik van overlijden recht zou bestaan hebben.
Deze verzekering kon op grond van art. 60 der pensioenverordening 1938 (P.B. 1949, nr. 125) in stand gehouden
worden. Men kan dan geen recht op weduwen- en wezenpensioen volgens laatst genoemde verordening doen #
gelden, maar is daartegenover geen bijdragen voor zulk pensioen verschuldigd na de afbetaling van het voor de
verzekering verschuldigde....”
|
|
11 |
|
“...1954 76 ) 1129 979 f 225 069 39 8 29
Gepensioneerden naar land van verblijf Pensioen betaalbaar in Tezamen
Ned. Antillen Nederland
Aantal Pensioen Aantal Pensioen Aantal Pensioen
Mannelijke gepensioneerden . 236 f 609 672 98 f 279 207 334 f 888 879
Vrouwelijke gepensioneerden . 63 *) 106 276 13 23 703 76 l) 129 979
Weduwen 116 108 832 47 62 518 163 171 350
Wezen 77 7 961 23 4 536 100 12 497
Tezamen 492 ) f 832 741 181 f 369 964 673 ) f 1 202 705
l) Van 4 dezer gepensioneerden is het pensioen gestaakt tot een totaalbedrag van f 3 582, omdat zij weder in
tijdelijke dienst getreden zijn....”
|
|
12 |
|
“...Ter vergelijking diene het volgende staatje van de op de 31e december van de jaren 1934,
1944 en 1949 lopende pensioenen.
Gepensi oneer den
in vroegere jaren
Mannelijke gepensioneerden
Vrouwelijke gepensioneerden
Weduwen................
Wezen .................
Tezamen ...............
31 december 1934 31 december 1944 31 december 1949
Aantal Pensioen Aantal Pensioen Aantal Pensioen
132 f 235 334 182 f 346 290 262 f 621 554
11 17 899 32 44 457 49 84 659
139 114 571 144 129 982 144 143 333
4 2 574 36 5 976 42 5 631
286 f 390 378 394 f 526 705 497 f 855 177
Op de balansdatum waren er 2 weduwen, wier pensioen op grond van de desbetreffende
bepalingen verloren is gegaan. Na huwelijksontbinding herleven haar rechten tot een totaal-
bedrag van f 1 467 per jaar.
Recht op uitgesteld pensioen volgens art. 8 leden 3 en 4 van de Pensioenverordening 1938
hebben 19 mannen en 12 vrouwen tot een totaalbedrag van resp. f 42 909 en f 21 762 pensioen.
Hierop wordt gedurende het voorgeschreven aantal jaren...”
|
|
13 |
|
“...196 11 6 10
1955 191
Gepensioneerde mannelijke gouvernementsambtenaren,
bijzondere onderwijzers en politie-militairen
Kalenderjaar Begin Bij Overleden
1950 262 ) 32 13
1951 281 23 10
1952 294 26 15
1953 305 21 9
1954 317 24 7
1955 334
Gepensioneerde vrouwelijke gouvernementsambtenaren
en bijzondere onderwijzeressen
Kalenderjaar Begin & Overleden
I960 48 2 1
1951 49 15 2
1952 62 4 1
1953 65 3 1
1954 67 10 1
1955 76
l) Tengevolge van na het opmaken van de 2e wetenschappelijke balans bekend geworden mutaties is er een
afwijking van het daar op blz. 15 vermelde aantal....”
|
|
14 |
|
“...15
Gepensioneerde weduwen
Kalenderjaar Begin Bij Overleden Hertrouwd
1950 140 *) 8 3
1951 145 9 4 j
1952 150 12 5
1953 157 10 8
1954 159 9 5 -
1955 163
i) Dit getal wijkt af van het op blz. 16 van de 2e wetenschappelijke balans gegevene op grond van de gegevens,
zoals die bij het opmaken van deze balans bekend waren....”
|
|
15 |
|
“...stabiele toestand ingetreden, maar de af-
wijkingen, welke optreden door dit jaar mede te nemen, lijken van weinig betekenis te zijn. Voor
de in het algemeen weinig aan uitwendige invloeden onderhevige sterfte is de periode 1937/1954
in beschouwing genomen.
§ 2. Sterfte onder gepensioneerden
Voor deze sterfte is bij de tweede wetenschappelijke balans de sterftetafel voor actieve eu
gepensioneerde Europese burgerlijke ambtenaren in Indonesi resp. voor weduwen van Europese
landaard van die ambtenaren, beide voor de jaren 1920/1934 aangenomen. Daarbij is toen voor de
mannen een leeftijdsverlaging van 1 jaar, voor de vrouwen van 2 jaar aangenomen. Deze sterfte-
tafels zijn met complete gemiddelde levensduur, de commutatiekolommen der levenden en de
lijfrentewaardenx) opgenomen als de staten III en IV hij de Eerste wetenschappelijke balans
van het Algemeen Cura§aosch Pensioenfonds naar deft toestand op 31 December 1944.
Vergelijking van de verwachting met de waarneming
Aantal waarnemingen ...”
|
|
16 |
|
“...lasten zo belangrijke grootheid nauwkeurig te
bepalen. Zoals bekend bestaat bij het bereiken van de 50-jarige leeftijd recht pensioen aan te
vragen, waarbij alleen aan de voorwaarde voldaan moet zijn, dat 20 dienstjaren vervuld zijn.
Was de waargenomen frequentie in de jaren 1945/1949 0,121, thans bedroeg deze niet minder
dan 0,194. Ook voor de leeftijden, hoger dan 50, hebben de waarnemingen aanleiding gegeven de
kansen een weinig te verhogen. Deze wijziging heeft uiteraard een verhoging der lasten tot gevolg,
daar een pensionering op jongere leeftijd en dus een langere duur van het pensioen verondersteld
wordt. De ontslagkansen zijn op lagere waarden gesteld dan bij de le en 2e wetenschappelijke
balans is aangenomen. Het aantal waargenomen ontslagen zonder enig recht op pensioen bedroeg
51, terwijl er 86,8 verwacht werden. Voor de behandeling van de gevallen van ontslag met recht
op uitgesteld pensioen zij eveneens naar die balans verwezen, waar in § 13 (blz. 19) een uitvoerige
uiteenzetting...”
|
|
17 |
|
“...van de leeftijd x-\ in het eerstkomende
jaar wordt gegeven door de verhouding V i : V i.
*'12 **' 2
Uit de staat blijkt, dat zowel voor de mannen als voor de vrouwen de verhogingsgetallen
minder steil verliepen. Met andere woorden, dat de door de promotie veroorzaakte verhoging der
pensioengrondslagen per jaar geringer was dan voor de vorige wetenschappelijke balans is aan-
genomen. Het toen gebruikte tijdvak van 2 jaar is blijkbaar te kort om tot betrouwbare cijfers
te komen, hoewel ook andere oorzaken aan het vlakkere verloop ten grondslag kunnen liggen.
Een verder onderzoek is hiernaar niet ingesteld.
Een enkel woord over de daling der verhogingsgetallen der mannen voor de leeftijden boven
50 in de 2e wetenschappelijke balans is hier op zijn plaats. Uit de op blz. 22 van de tekst bij die
Vx+1
balans gegeven formule voor t
blijkt, dat deze daling kan optreden, indien de as veel
groter dan de eenheid zijn, terwijl de lager bezoldigden blijven doordienen. Dit was het geval bij
de waarden...”
|
|
18 |
|
“...deze waarde tot het
einde toe vast te houden.
Het volgende staatje geeft een overzicht van de volgens de le, 2e en 3e wetenschappelijke
balans aangenomen waarden van P/G.
leeftijd le w.b. 2e w.b. 3e w.b. 3e w.b.
mannen en vrouwen mannen vrouwen
30 0,20 0j3 0,260 0,260
35 0,27 0,305 0,331 0,331
40 0,35 0,38 0,402 0,402
45 0,44 0,455 0,472 0,472
50 0,53 0,53 0,562 0,546
55 0,53 0,53 0,554 0,600
60 0,53 0,53 0,528 0,600
65 0,53 0,53 0,495 0,600
Hieruit blijkt, dat de ervaring van de laatste 10 jaar erop wijst, dat in het verleden het pen-
sioen op een te laag deel van de pensioengrondslag is gesteld, m.a.w. dat de toekomstige pensioen-
lasten toen enigszins te laag zijn geraamd.
§ 6. Grootheden ter berekening van de contante waarden der lasten van de aan na te laten be-
trekkingen van in dienst zijnde deelgenoten toe te kennen weduwen- en wezenpensioenen
Deze grootheden zijn in 5-jarige leeftijdsgroepen opnieuw afgeleid uit de waargenomen toe-
stand per 31 december 1954. Het staatje op de...”
|
|
19 |
|
“...266 0,82 17,13 3,76 3,82 1,39 1,47
De waarden van deze grootheden zijn thans in het algemeen hoger dan die, welke de vorige
keer verkregen werden. De oorzaak is toe te schrijven aan de ten opzichte van de vorige balans
met 1 jaar verlaagde leeftijden, welke aan de vrouwen zijn toegekend. Behalve deze zijn er nog
kleine afwijkingen, welke toegeschreven moeten worden aan de nieuwe basis, welke aan de be-
rekening der grootheden is gegeven. Uiteraard wijkt de toestand in gezinssamenstelling en leef-
tijdsverschillen op 31 december 1954 af van die op de vorige balansdatum. Die toestand is zonder
afronding tot uiting gebracht in de kolommen voor de contante waarden der lasten per gulden
weduwenpensioen. Slechts de grootheden W zijn afgerond.
Men krijgt door vergelijking met de waarden van de vorige keer een indruk van de nauw-
keurigheid, welke bij dit soort berekeningen wordt bereikt. De verschillen zijn in het algemeen
niet meer dan enkele procenten van de waarden, speciaal voor de belangrijke...”
|
|
20 |
|
“...hoofdstuk). Zij komt in de
formules voor in verbinding met de aantallen, die volgens de activiteitstafel overlijden of gepen-
sioneerd worden (d*_|_i resp. ) en brengt het peil van de middelsom der pensioengrond-
slagen, dat bepaald wordt door het verhogingsgetal V voor alle in dienst zijnden van de leeftijd
x op het peil, dat geldt voor hen, die de dienst op die leeftijd verlaten.
De overige voorkomende grootheden zijn:
: het aantal pensioneringen tussen de leeftijden x+£ en a;+l|,
l: het aantal in dienst zijnden van de leeftijd x-{- J,
het aantal sterfgevallen op leeftijden tussen x-\-\ en *+l-|-, alle volgens de activiteitstafel,
V : het verhogingsgetal, waarmede de hoogte van de pensioengrondslag op de leeftijd x ten
opzichte van die op de leeftijd 351 vastgelegd wordt (Fogi = 100),
P\ . ,
-qJ : de verhouding van het pensioen tot d# grondslag bij pensionering op de leeftijd x,
TP^*, en h zijn reeds in de vorige paragraaf genoemd.
De overige grootheden hebben dezelfde betekenis als...”
|
|