Your search within this document for 'af' resulted in seven matching pages.
1

“...15 Gepensioneerde weduwen Kalenderjaar Begin Bij Overleden Hertrouwd 1950 140 *) 8 3 1951 145 9 4 j 1952 150 12 5 1953 157 10 8 1954 159 9 5 - 1955 163 i) Dit getal wijkt af van het op blz. 16 van de 2e wetenschappelijke balans gegevene op grond van de gegevens, zoals die bij het opmaken van deze balans bekend waren....”
2

“...n gemaakt tussen de waargenomen aantallen van overlijden, van pensionering enz. en de aantallen, welke volgens de voor die balans aangenomen tafels verwacht konden worden. In de volgende paragrafen zijn de uitkomsten gegeven. De gebruikte tafels en verdere grootheden zijn zoveel mogelijk gebaseerd op de periode van de laatste 10 jaar, waardoor althans de onregelmatige oorlogsjaren buiten beschouwing konden blijven. Wel is waar was in 1945 nog niet een meer stabiele toestand ingetreden, maar de af- wijkingen, welke optreden door dit jaar mede te nemen, lijken van weinig betekenis te zijn. Voor de in het algemeen weinig aan uitwendige invloeden onderhevige sterfte is de periode 1937/1954 in beschouwing genomen. § 2. Sterfte onder gepensioneerden Voor deze sterfte is bij de tweede wetenschappelijke balans de sterftetafel voor actieve eu gepensioneerde Europese burgerlijke ambtenaren in Indonesi resp. voor weduwen van Europese landaard van die ambtenaren, beide voor de jaren 1920/1934 aangenomen...”
3

“...bezoldiging, waardoor F^.j < Vx, komt zelden voor. Op de hoogste leeftijden wordt geen of nauwelijks promotie gemaakt, waardoor r = 0. Verder zal het op de hogere leeftijden van toevalligheden afhangen of de uittredenden gemiddeld een hogere of een lagere grondslag hebben dan de groep, waar zij uit gaan. Dit heeft tot gevolg dat de a voor die leeftijden naar de eenheid tendeert. De lijn der as is in die geest getrokken, wat het materiaal zonder bezwaar toeliet. Nu is verkregen, dat van de leeftijd 50 af de verhogingsgetallen gelijk blijven....”
4

“...waarden van deze grootheden zijn thans in het algemeen hoger dan die, welke de vorige keer verkregen werden. De oorzaak is toe te schrijven aan de ten opzichte van de vorige balans met 1 jaar verlaagde leeftijden, welke aan de vrouwen zijn toegekend. Behalve deze zijn er nog kleine afwijkingen, welke toegeschreven moeten worden aan de nieuwe basis, welke aan de be- rekening der grootheden is gegeven. Uiteraard wijkt de toestand in gezinssamenstelling en leef- tijdsverschillen op 31 december 1954 af van die op de vorige balansdatum. Die toestand is zonder afronding tot uiting gebracht in de kolommen voor de contante waarden der lasten per gulden weduwenpensioen. Slechts de grootheden W zijn afgerond. Men krijgt door vergelijking met de waarden van de vorige keer een indruk van de nauw- keurigheid, welke bij dit soort berekeningen wordt bereikt. De verschillen zijn in het algemeen niet meer dan enkele procenten van de waarden, speciaal voor de belangrijke middelbare leef- tijden. § 7. De pensioen-...”
5

“...vorige paragraaf reeds is medegedeeld, moet volgens de wetenschappelijke balans, gebaseerd op een rentevoet van 2f %, nog een tekort van f 3 887 000, volgens die gebaseerd op een rentevoet van 3%, een van f 2 826 000 gedekt worden. Volgens artikel 4 lid 2 van het besluit tot oprichting van het pensioenfonds (P.B. 1936 nr. 66) moet dit uiterlijk 10 jaar na de balansdatum, dus op 31 december 1964, door annu- teiten ten laste van het Land en de Eilandgebieden a^hgezuiverd zijn. Rekenende, dat van 1957 af gedurende 8 jaren postnumerando-annuteiten betaald zullen worden, beloopt het jaarlijks bedrag 0,14096 resp. 0,14246 maalde waarde van het met 2 jaar rente op rente opgelopen tekort per 31 december 1956. Dit bedraagt 1,0558 X f 3 887000 = f 4104000resp. 1,0609 X f 2826000 = f 2998000. De jaarlijkse annuteit is dus 0,14096 x f 4104000 = f78500 resp. 0,14246 X f 2 998 000 = f 427100. (Voor de volledigheid zijn ook de bedragen bij een rente- voet van 3% hier vermeld.) Dit bedrag moet verdeeld worden...”
6

“...de tot 25 jaar verlengde diensttijd verwerkt was. Ook hier is gestreefd naar het verkrijgen van quotinten van de nieuwe grootheden PjG en de oude. Voor alle pensioneringen in de jaren 1950 t/m 1954 zijn de nieuwe grondslagen bepaald en de op de vervulde diensttijd gebaseerde nieuwe pensioenen. Tenzij de pensionering wegens invaliditeit plaats had, is, ingeval de diensttijd minder dan 25 jaren bedroeg, deze op het vereiste minimum van 25 jaren gesteld. Het bleek mogelijk op deze wijze quotinten af te leiden en daarmede waarden voor PjG te bepalen, welke geacht kunnen worden de toekomstige verhoudingen bevredigend weer te geven. Het volgende staatje geeft een overzicht van de aangenomen waarden voor mannelijke deel- genoten. Leeftijd X PfO vlg. bestaande regeling P/O bij incorporatie duurtetoeslagen reeds in dienst zijnden toekomstigen 32 0,288 0,207 0,207 37 0,360 0,259 0,259 42 0,430 0,310 0,310 47 0,500 0,373 0,380 52 0,561 0,421 0,449 57 0,545 0,409 0,428 62 0,517 0,388 0,398 Voor...”
7

“...behoeft. Het percentage, dat de aanvullende bijdragen van de pensioengrondslagen moeten bedragen, is becijferd op 14,6. § 12. De wetenschappelijke balans na incorporatie der duurtetoeslagen Staat VI bevat de wetenschappelijke balans, zoals die per 31 december 1954 zou zijn geweest, indien de incorporatie van de duurtetoeslagen in de pensioengrondslagen op die datum was in- gegaan. Slechts de posten voor de lasten en baten der in dienst zijnden, welke in de vorige paragraaf zijn aangeduid, wijken af van die op de in staat III opgenomen en in hoofdstuk IV omschreven balans. Voor de reeds gepensioneerden dan wel met recht op uitgesteld pensioen ontslagenen brengt de incorporatie geen verandering. De dezen betreffende balansposten blijven dus onver- anderd. Uiteraard blijven de posten effecten en dergelijke ook dezelfde. De contante waarde der in totaal voor de in dienst zijnden te verwachten aanvullende bij- dragen is berekend met het bovengenoemde percentage van 14,6. Na invoering van de incorpo-...”