Your search within this document for 'ten' resulted in 19 matching pages.
1

“...8 § 3. Tot versterking van het fonds zijn in de artikelen 4 en 5 van het K.B. van 27 April 1936 bepalingen gemaakt omtrent voorloopig aan het fonds te verstrekken jaarlijksche uitkeeringen ten laste van de Curagaosche geldmiddelen. Art. 4 lid (1) schrijft een bedrag voor, tenminste gelijk aan de bijdragen der deelgenooten, art. 5 lid (3) een bedrag, gelijk aan de som der in een jaar uitbetaalde pensioenen, art. 4 lid (2) een bedrag, gelijk aan het batig saldo van de begrootings- rekening over een vorig dienstjaar. Het laatstgenoemde artikellid is echter inge- trokken bij K.B. van 24 December 1941 (Ned. Stbl. B 97, P.B. No. 162). Behalve deze middelen van gouvernementswege ontvangt het fonds van de deelgenooten bijdragen volgens de pensioenverordeningen (zie § 10). Ingevolge art. 6 van het oprichtingsbesluit zijn de gelden in het fonds gestort, welke reeds in de jaren 1930 t/m 1936 uit de bijdragen voor pensioen gereserveerd waren. § 4. Staat VII bevat een overzicht van de inkomsten en uitgaven...”
2

“...Januari tot 1 April 1945; deze blijven in Nederlandsche guldens uitbe- taald en zijn ten laste van Nederlandsch bezit gekomen. Derhalve moet op de wetenschappelijke balans onder de activa een correctie- post aangebracht worden ad 0,28912 X de in dat tijdvak vervallen pensioenen of 15.312. 2. De Pensioenregelingen. § 6. Als deelgenoot zijn in het fonds aanvankelijk alleen opgenomen de burgerlijke landsdienaren, de onderwijzers bij het bijzonder onderwijs en de gepensionneerden uit beide genoemde groepen; ingaande 1 April 1938 zijn ook de politiemilitairen, hierbij, inbegrepen de gepensionneerde militairen van de landmachttroepen in Curagao, die ten laste van de Rijksbegrooting gepensionneerd zijn geworden, voor zoover zij op of na 1 Januari 1931 bij de militaire politietroepen dienst hadden ge- daan, in het fonds opgenomen. Voor zoover zij niet meer in dienst zijn, worden hun eigen pensioenen, die ten laste van de Rijksbegrooting waren toegekend, door het Algemeen Curagaosch Pensioenfonds...”
3

“...hun Bij toetreding moet over de vroeger gedurende tijdelijken dienst genoten bezoldigingen en voor anderen dan Curagaoschen dienst over den eersten Curaga- oschen pensioengrondslag ten behoeve van het eigen pensioen 5% betaald worden. Bij het verkrijgen van pensioengerechtigde betrekkingen is voor weduwen- en weezenpensioen 3% op gelijksoortige wijze over allen vroegeren dienst ver- schuldigd. Bij een huwelijk met een meer dan vier jaar jongere vrouw wordt nog een extra bijdrage geischt. § 11. Op 1 Juli 1943 is een nieuwe bezoldigingsregeling ingevoerd, die een aan- zienlijke verhooging, van 25 tot 30%, van de bezoldigingen met zich mee bracht. Doordat de pensioenen en de bijdragen voor pensioen afhankelijk zijn van de bezol- diging, werden de baten en de lasten van het pensioenfonds grooter, echter de las- ten meer dan de baten. Evenals vr deze wijziging zijn de bezoldigingen voor gehuwden hooger dan voor ongehuwden. § 12. Sinds 1 Januari 1942 worden, in overeenstemming met den gewijzigden...”
4

“...betrokken. § 15. Om deze kansen en het salarisverloop te bepalen, maakt men de plausibele veronderstelling, dat de naaste toekomst, uiteraard onbekend, hetzelfde beeld zal vertoonen als het jongste verleden. Men verzamelt dus allereerst statistieken over de sterfte, de pensionneering en verdere omstandigheden onder de deelgenooten van het fonds. De practijk leert, dat men over voldoende aantallen gevallen van overlijden enz. moet beschikken om tot betrouwbare waarden der gezochte grootheden te komen. Ten einde in geval van *) Hoewel het in den zin van de waarschijnlijkheidsrekening niet juist is hier van kans te spreken, drukt dit woord in dit verband het duidelijkst uit, waarom het gaat....”
5

“...verwachten rentevoet hebben dus invloed op de huidige waarde der toekomstige pensioenver- plichtingen. Men moet deze kansen zoowel als de rente in de berekeningen verwer- ken om de contante waarde van de verplichtingen te krijgen. Dit begrip contante waarde is dus algemeener dan het resultaat van disconteeren met een zekeren ren- tevoet, het omvat ook den invloed van de te verwachten sterfte, enz. op de huidige waarde. § 17. Reeds werd terloops gesproken over de toekomstige bijdragen der deelgenoo- ten. Ook hiervan wordt de contante waarde berekend met behulp van den aange- nomen rentevoet en de activiteitstafel. De bijdragen voor eigen pensioen worden...”
6

“...een levenslang pen- sioen groot n gulden en tot de contante waarde van een toekomstig pensioen of die van alle te verwachten bijdragen, beide per gulden thans genoten pensioen- grondslag. De contante waarden zijn dus berekend per gulden, of, zooals men zegt, per eenheid, zoodat men de contante waarde van de gezamenlijke pensioenen van de ge- pensionneerde deelgenooten van n leeftijd vindt door de betreffende contante waarde per gulden te vermenigvuldigen met de som der pensioenen dier deelgenoo- ten. Telt men de gevonden uitkomsten van alle verschillende leeftijden bij, elkaar, dan vindt men de contante waarde van alle pensioenen. Op dezelfde wijze wordt de contante waarde der toekomstige pensioenen en der bijdragen bepaald door leef- tijdsgewijs de pensioengrondslagen te vermenigvuldigen met de bijbehoorende con- tante waarden dezer pensioenen en dezer bijdragen per gulden pensioengrondslag. Het is dus noodzakelijk den stand der loopende pensioenen en genoten pen- sioengrondslagen voor eiken...”
7

“...Dit quotint noemt men dan het benodigd bijdragepercentage. De berekening hiervan voor deze wetenschappelijke balans is beschreven in Hoofdstuk IV-7. § 20. Betrouwbaarheid der berekeningen; afwijking van de verwachting. In hoeverre zijn nu de uitgevoerde berekeningen betrouwbaar? Zooals men heeft gezien, zijn daarin velerlei verwachtingen omtrent sterfte, pensionneeringenz. verwerkt, die al dan niet vervuld kunnen worden. Er zullen in de praktijk afwijkingen voorkomen; het minst bij, de sterfte, ten- zij een epidemie of een oorlog een groot aantal menschen doet omkomen. In veel sterkere mate kunnen bij pensionneeringen en verleeningen van ontslag zonder pen- sioen verwachting en werkelijkheid uiteenloopen. Het Gouvernement kan, gedwon- gen door economische of andere omstandigheden, velen den dienst doen verlaten, waarvan een verhoogde pensionneering het gevolg zal zijn. Dit zal van grooten in- vloed zijn op de financieele positie van het pensioenfonds. In andere tijden daarentegen zal het...”
8

“...16 zwaarder, zonder dat daartegenover naar evenredigheid baten staan. Slechts voor de juist toegetredenen maakt de bezoldigingsverhooging geen verschil, immers de las- ten van hun hoogere pensioenen worden gecompenseerd door hun hoogere bijdragen. Op dezelfde wijze is een bezoldigingsverlaging een voordeel voor het fonds, daar personen, die kort na de verlaging gepensionneerd worden een lager pensioen krijgen dan waarvoor zij steeds bijgedragen hebben. Met het oog op al deze gebeurlijkheden is het noodzakelijk geregeld nieuwe wetenschappelijke balansen op te maken, wat dan ook, zooals in § 2 is gezegd, om de vijf jaar plaats moet vinden....”
9

“...Gouvernementsambtenaren. (zonder R.K. geestelijken) 571 ,2 673 868 51 143 016 Leerkrachten bij het bijzonder onderwijs (zonder R.K. ordebroeders en ordezusters) 43 197 292 50 123 672 Politiemilitairen 1111) 438 9482) R.K. Geestelijken 27 104 472 R.K. ordebroeders en ordezus- ters 62 254 244 96 295 686 Tezamen op 31 December 1944 814 3 668 824 197 562 374 Tezamen op 31 December 1934 (Alleen Gouvernementsambte- naren en R.K. geestelijken; de overige groepen hadden nog geen pensioenrechten ten laste van de Curagaosche begroo- ting) 383 1 419 943 55 126 300 *) Van hen genoten drie politiemilitairen volgens de Nederlandsch-Indische regeling pensioen, tezamen f 1 686 per jaar. 2) De pensioengrondslagen van de brigadiers en soldaten zijn gesteld op de bedragen, die op grond van de wijziging der Pensioenverordening Politiemilitairen 1939 bij P.B. 1945 No. 67 vastgesteld zijn met terugwerkende kracht tot 1 Juli 1943....”
10

“...c.w. per eenheid van pensioengrondslag uitdrukt, reeds rekening is gehouden met al dan niet gehuwd zijn. d. toekomstige weduwen- en weezenpensioenen, toe te kennen na overlijden van op den balansdatum reeds gepensionneerden. De c.w. dezer pensioenen is gevonden door vermenigvuldiging van de indi- vidueel berekende bedragen der eventueel toe te kennen weduwenpensioenen met de waarde van een lijfrente op het leven van de vrouw, ingaande na den dood van haar man (overlevingsrente). De vorderingen ten opzichte van de deelgenooten bestaan uit: a. b ij dragen voor eigenpensioen gedurende actieven dienst. De c.w. daarvan wordt gevonden door vermenigvuldiging leeftijdsgewijs van de som der pensioengrondslagen met de c.w. der 5/o bijdragen per eenheid van grondslag (zie § 18). b. b ij, dragen voor weduwen- en weezenpensioen van in actieven dienst zijnde gehuwden, gedurende actieven dienst...”
11

“...29 De opgestelde activiteitstafels, verschillend voor de mannen en voor de vrou- wen, zijn dus zooveel mogelijk aan de onvoldoende statistiek ontleend, maar bevat- ten onvermijdelijk een subjectief element. Voor de mannen zijn de statistieken van 1920 af gebruikt. Voor de vrouwen was het niet mogelijk statistieken van vr de oprichting van het fonds te gebrui- ken, omdat de oudere slechts gouvernementsambtenaren omvatten, die thans niet meer dan een vierde der vrouwelijke in dienst zijnde deelgenooten uitmaken (§ 21). De overige zijn leerkrachten bij het bijzonder onderwijs, die eerst in 1935 pensioengerechtigd zijn geworden. De activiteitstafels zijn hierachter opgenomen als de staten I en II. Hertrouwingskansen van de weduwen zijn verwaarloosd; zij zijp van weinig belang, daar er zoo goed als geen jonge weduwen zijn. In de laatste 10 jaren is geen enkel geval van hertrouwen bekend geworden. 2. Verhoogingsgetallen en andere gbezigde grootheden. § 30. Met ingang van 1 Juli 1943 zijn de ...”
12

“...32 lingen in de pensioenverordeningen opgenomen, deelgenooten zonder pensioenge- rechtigde betrekkingen dragen nooit voor weduwen- en weezenpensioen bij bij de berekeningen is er wel rekening mee gehouden, dat dit deel der deelgenooten nooit betrekkingen zullen hebben, die recht op weduwen- of weezenpensioen bezit- ten en dat de bepalingen inzake zulk pensioen en inzake de bijdragen daarvoor niet op hen van toepassing zullen zijn. Omdat de vrouwelijke ambtenaren en de onderwijzeressen in het algemeen bij huwelijk uit vasten dienst worden ontslagen, is er niet op gerekend, dat zij pen- sioengerechtigde kinderen krijgen kunnen. Wel is op lasten en baten gerekend voor 4 vrouwelijke deelgenooten, die reeds kinderen hebben (zie § 42). Hoewel p den balansdatum nog de bepaling van kracht was, dat het pen- sioen aan jongens slechts tot hun achttiende jaar werd uitgekeerd, is op grond van de terugwerkende kracht van de desbetreffende wijziging in P.B. 1945 No. 71 tot 1 Januari 1938 gerekend, dat...”
13

“...35 Het product van deze grootheden en de verhouding van weduwenpensioen tot pensioengrondslag is Wx genoemd. Hieronder volgen eenige waarden van genoemde grootheden. Leeftijd in. volle jaren X (1) Leeftijds- verschil xy (2) Gehuwd deel + 1 (3) Wed. pens. Grondslag (4) a 11 y 24 (5) C.W., las- ten wee- zenpens. p. gehuwde p. f 1. wed. pensioen (6) Lasten p . eenheid van wed. pensioen U5) + (6)) ( X (3) \ (7) van grondslag (7) X (4) W ... X + V* (8) 30 2Vs 0,73 0,310 22,910 2,60 18,62 5,77 40 3V2 0,87 0,290 20,931 3,40 21,17 6,13 50 5 0,90 0,275 18,389 2,60 18,89 5,18 60 5V2 0,90 0,267 14,955 1,50 14,81 3,95 De pensioenfactor f a , x -\ j. waarmede de pensioengrondslagen van de x- jari- gen vermenigvuldigd moeten worden om de contante waarde der lasten te vinden, bestaat uit twee deelen. In het eerste stuk komen de lasten tot uitdrukking, die ont- staan bij overlijden in dienst, in het tweede die, welke ontstaan bij overlijden na pensionneering. De pensioenfactor bestaat dus uit twee...”
14

“...vrouwelijke deelgenooten met kinderen zijn 3% bijdragen te verwach- ten gedurende den tijd, dat hun kinderen minderjarig zijn. Met behulp van facto- ren : ay + V2 H 24 (1 ~ Dy + i/2 + n : y + i/2) is als contante waarde van deze bijdragen f 1 800 gevonden. § 50. Er zijp 10 gehuwde, zonder pensioen ontslagen ambtenaren deelgenoot, die de in § 9 genoemde verzekering volgens de verordening van 1899 na ontslag hebben gecontinueerd (art. 19, lid 4). De som der daarvoor in aanmerking komende grond- slagen is f 50 240, die der verzekerde weduwenpensioenen f 11 810. De contante waarde van deze toekomstige weduwen- en weezenpensioenen is f 68 000. Bij de berekening is een overlevingsrente gebruikt volgens formule a n -f 1/48, met de correctie voor de kinderen (§ 40). ^ § 51. De 28 gepensionneerde politiemilitairen, die nog onder de Nederlandsch-Indi- sche regeling vallen, hebben recht op uitkeering ter bestrijding der begrafeniskos- ten. De contante waarde dezer uitkeeringen is bij benadering f 1 400...”
15

“...IJKE BALANS § 56. De Wetenschappelijke Balans, opgenomen als Staat VIII vertoont een tekort van f 22 238 000. Op de balans staan tegenover de contante waarden der verplichtingen, voort- vloeiende uit de loopende en de toekomstige pensioenen, de contante waarden der bijdragen en de bezittingen. Deze bezittingen zijn dus niet voldoende om de balans te doen sluiten. Bij de beschouwing van de grootte van het tekort zal men wellicht een oogenblik schrikken. Evenwel moet men bedenken, dat de lasten ten volle in reke- ning zijn gebracht, terwijl daartegenover op niet meer inkomsten is gerekend dan de bijdragen der deelgenooten, dus 5 % voor eigen pensioen en 3 /o (van verschil- lende deelgenooten 2 % of zelfs niets) voor .weduwen- en weezenpensioen. De uit- keeringen echter, die het Gouvernement op grond van de artikelen 4 en 5 van het oprichtingsbesluit (K.B. van 27 April 1936) aan het fonds geeft, zijn buiten beschou- wing gelaten, daar hun toekomstige grootte af zal hangen van de maatregelen...”
16

“...indien men slechts de reglementaire bijdragen van 5, resp. 3 %, dan wanneer men bijdragen ter grootte van de benoodig- de percentages verwacht. Daar in geen geval het geheele vereischte kapitaal aan- wezig is, vertoonen de balansen alle een tekort, te grooter naarmate de opgebrachte bijdragen kleiner zijn. Deze balansen omvatten alleen de verplichtingen en vorderingen ten aanzien van de deelgenooten, die op den balansdatum aanwezig waren. De invloed van nieuwe toetredingen op het balanstekort is van gelijksoortigen aard. Men ziet dit als volgt in. Indien voor een groep deelgenooten, die in het fonds opgenomen worden, ten behoeve van hun toekomstige pensioenen voldoende aan het fonds betaald wordt, is de contante waarde der gedurende hun loopbaan te verwachten bijdragen gelijk aan de contante waarde der toekomstige pensioenen. Indien echter minder dan het be- noodigde bijgedragen wordt, is de contante waarde der bijdragen kleiner dan die der toekomstige pensioenen. Maakt men nu een balans...”
17

“...daarvan benoodigde kapitaal opgebouwd te hebben. *) Het bovengenoemde stelsel noemt men wel het stelsel Van kapitaaldekking der aanspraken. Men mag met een geringer bedrag geen genoegen nemen, immers bij een om- slag in de economische situatie van Curasao in ongunstigen zin is het Gouverne- ment niet bij machte, de tekorten te dekken, zoodat men niet aan zijn verplichtin- gen jegens de deelgenooten zou kunnen voldoen. Veeleer is er aanleiding, de zoo juist beschreven basis nog onvoldoende te ach- ten. Welvaartsvermindering brengt doorgaans inkrimping van het ambtelijk appa- raat met zich mede, welke allicht tot vroegere pensionneering leidt dan anders het geval zou zijn. Het is derhalve gewenscht een reserve te vormen boven het aangegeven kapi- taal. Men zou dit kunnen bereiken door het tekort aan te zuiveren, dat een weten- schappelijke balans vertoont, welke opgesteld is met een lager bijdragepercentage dan het benoodigde. Zooals boven uiteengezet is, is er in dat geval een grooter kapi-...”
18

“...die der vrouwen en de weduwen- en weezenpensioenen. Uiteindelijk maakt de kapitaalsvorming, dat een aanmerkelijk lagere uitgave voor pensioenen ten laste van de Curagaosche begrooting komt. § 64. Indien een wetenschappelijke balans, opgemaakt volgens de methode van het stelsel van dekking der aanspraken, geen tekort vertoont, kan men zeggen, dat het pensioenfonds bij een juiste kapitaalbelegging op een hechte basis gegrondvest is. Wordt het tekort van ruim 10 millioen gulden aangezuiverd en worden voor de in dienst zijnden gedurende hun diensttijd de benoodigde bijdragen betaald, dan wordt er voldoende kapitaal gevormd om de pensioenen te kunnen uitbetalen. Hier- bij is stilzwijgend verondersteld, dat het verloop onder de landsdienaren, hun be- zoldigingen, de rente van de te beleggen gelden, enz. overeenkomen met de verwach- tingen, welke ten grondslag liggen aan de gemaakte berekeningen....”
19

“...dragen. Die op pensioen worden weliswaar tegelijk met de pensioenen betaald, doch komen rechtstreeks ten laste van het Gouvernement. Zou men de duurtetoeslagen als blijvend willen zien en als zoodanig in de wetenschappelijke balans opnemen, dan zou het beeld nog veel ongunstiger worden, omdat de toeslagen op de pensioenen percentsgewijs hooger zijn dan die op de be- zoldigingen. Voor de mannelijke ambtenaren bedragen deze percentages resp. 42 en 29; de duurtetoeslagen op de eigen pensioenen der vrouwen zijn gemiddeld 50 /o, die op de weduwen- en weezenpensioenen gemiddeld 53 %. De bezoldigingen zijn dus veel minder verhoogd dan de pensioenen. Bij. de berekeningen is uitgegaan van de rege- lingen van P.B. 1945, No. 178 voor de duurtetoeslagen op bezoldiging, ingegaan 1 November 1945, en van P.B. 1944, No. 84 voor die op pensioen, ingegaan 1 Maart 1943. Een ruwe berekening liet zien, dat ten gevolge van dergelijke verhoogingen het bijdragepercentage voor eigen pensioen met ca. 2,7 %, dat voor...”