Your search within this document for 'per' resulted in 19 matching pages.
1

“...8. Over het algemeen hebben de deelgenooten recht op pensioen na het berei- ken van een leeftijd van 50 jaren en een diensttijd van 20 jaren. Het pensioen bedraagt na 20 dienstjaren de helft van de middelsom van de pensioengrondslagen gedurende de laatste twee jaren, na een korteren diensttijd een evenredig deel daarvan, terwijl na meer dienstjaren het pensioen stijgt met V30 deel van die halve middelsom per jaar, totdat, na 30 dienstjaren in totaal, het maxi- mum wordt bereikt, zijnde 2/s van de middelsom. Bovendien is er een absoluut maximum-pensioen vastgesteld, dat thans 5.000 per jaar bedraagt (vroeger 4.500). § 9. De weduwen- en weezenpensioenen zijn in de verordening van 1938 geheel anders geregeld dan in de oudere verordeningen. Volgens de laatste bedraagt het weduwenpensioen de helft van het eigen pensioen, waarop de man recht zou hebben of dat hij genoot. Omdat in geval van jong overlijden van den man het weduwen- pensioen laag zou zijn, was de mogelijkheid geopend een verzekering...”
2

“...levenslang pen- sioen groot n gulden en tot de contante waarde van een toekomstig pensioen of die van alle te verwachten bijdragen, beide per gulden thans genoten pensioen- grondslag. De contante waarden zijn dus berekend per gulden, of, zooals men zegt, per eenheid, zoodat men de contante waarde van de gezamenlijke pensioenen van de ge- pensionneerde deelgenooten van n leeftijd vindt door de betreffende contante waarde per gulden te vermenigvuldigen met de som der pensioenen dier deelgenoo- ten. Telt men de gevonden uitkomsten van alle verschillende leeftijden bij, elkaar, dan vindt men de contante waarde van alle pensioenen. Op dezelfde wijze wordt de contante waarde der toekomstige pensioenen en der bijdragen bepaald door leef- tijdsgewijs de pensioengrondslagen te vermenigvuldigen met de bijbehoorende con- tante waarden dezer pensioenen en dezer bijdragen per gulden pensioengrondslag. Het is dus noodzakelijk den stand der loopende pensioenen en genoten pen- sioengrondslagen voor eiken leeftijd...”
3

“...bijdragepercentage. In het voorgaande is nog niet afgeleid, op welke wijze men bepaalt, hoe groot de bijdragen moeten zijn om de pensioenlasten geheel te dekken. Uit de statistieken is af te lezen, hoeveel nieuwe deelgenooten gemiddeld per jaar in het fonds opgenomen worden, op welken leeftijd zij toetreden en op welke bedragen de pensioengrondslagen (= bezoldigingen) bij die toetredingen worden vast ^esteld. Van deze nieuw toetredenden legt men de bij de opneming in het fonds genoten bezoldigingen vast en berekent vervolgens de contante waarden, zoowel van het toekomstig pensioen als van de tijdens actieven dienst te genieten bezoldi- gingen door vermenigvuldiging in beide gevallen van de bezoldiging bij opneming in het fonds met de contante waarden per gulden pensioengrondslag, op geheel de- zelfde wijze als in de vorige § beschreven. In dit geval is de contante waarde dier toekomstige pensioengrondslagen aanzienlijk grooter dan die der toekomstige pensioenen en men kan door deeling der...”
4

“...Politiemilitairen 1111) 438 9482) R.K. Geestelijken 27 104 472 R.K. ordebroeders en ordezus- ters 62 254 244 96 295 686 Tezamen op 31 December 1944 814 3 668 824 197 562 374 Tezamen op 31 December 1934 (Alleen Gouvernementsambte- naren en R.K. geestelijken; de overige groepen hadden nog geen pensioenrechten ten laste van de Curagaosche begroo- ting) 383 1 419 943 55 126 300 *) Van hen genoten drie politiemilitairen volgens de Nederlandsch-Indische regeling pensioen, tezamen f 1 686 per jaar. 2) De pensioengrondslagen van de brigadiers en soldaten zijn gesteld op de bedragen, die op grond van de wijziging der Pensioenverordening Politiemilitairen 1939 bij P.B. 1945 No. 67 vastgesteld zijn met terugwerkende kracht tot 1 Juli 1943....”
5

“...256 862 46 f 89 428 182 f 346 290 Vrouwelijke gepensionneerden 27 32 403 5 12 054 32 44 457 Weduwen 106 81 940 38 48 042 144 129 982 Weezen . ...... 32 5 382 4 594 36 5 976 301 f 376 587 93 f 150 118 394 f 526 705 Deelgenoot in het fonds waren behalve de verplichte deelgenooten nog 10 zonder pensioen ontslagen ambtenaren met in stand gehouden verzekering. Ter vergelijking diene het volgende staatje van de op 31 December 1934 loopende pensioenen: ' " ; Gepensionneerde Aantal Pensioen per jaar Mannelijke | Gouvernements- 132 f 255 334 Vrouwelijke j ambtenaren 11 17 899 Weduwen 139 114 571 Weezen 4 2 574 Tezamen op 31 December 1934 286 f 390 378 § 23. Verloop onder de mannelijke in dienst zijnde gouvernementsambtenaren. Kalender- jaar Begin Bij Gepen- sionneerd Ontslagen zonder pensioen Overleden in dienst 1937 415 8 7 6 2 1938 408 64 9 8 1 1939 454 31 14 9 1 1940 461 4 6 8 1941 451 10 4 5 3 1942 449 116 6 1943 559 . 17 9 5 1 1944 561 47 6 4 1945 598 297 61 45...”
6

“... Door vermenigvuldiging van het totaalbedrag per ja ar met de contante waarde (c.w.) van de eenheid daarvan vindt men het kapitaal, noodig om deze pen- sioenen tot den dood der gerechtigden uit te betalen. (De loopende weezenpensioe- nen zijp in § 26 genoemd.) b. toekomstige eigen pensioenen, uit te keeren na pen- sion n e e r i n g. Reeds is in § 18 uiteengezet, dat de c.w. van deze pensioenen per eenheid van pensioengrondslag bepaald worden. Door deze bedragen te vermenigvuldigen met de sommen der pensioengrondslagen van eiken leeftijd en deze uitkomsten op te tellen, krijgt men de c.w. der toekomstige pensioenen. c. toekomstige weduwen- en weezenpensioenen, toe te kennen na overlijden van de deelgenooten, die op den balansdatum in dienst zijn. Dit overlijden kan in dienst plaats vinden of later, na pensionneering. De c.w. dezer pensioenen wordt op gelijke wijze gevonden als die der eigen pensioenen, waarbij, in den factor, die de c.w. per eenheid van pensioengrondslag uitdrukt, reeds...”
7

“...Europeesche burgerlijke ambtenaren in Nederlandsch-Indi naar den toestand op 31 December 1934. De in de jaren 1937 t/m 1944 waargenomen sterfte is wat grooter dan volgens deze tafel verwacht,zou worden. Dit is geen bezwaar, zelfs wenschelijk om twee redenen. De sterfte kan, zooals in het algemeen het geval is, met den loop der tijden af nemen en, zooals ook in het algemeen het geval is, onder de gepension- neerden met hooge pensioenen lager zijn dan onder die met lage, zoodat de sterfte per gulden lager is dan die per man. Voor de gepensionneerde weduwen is de als staat VIII van die balans gelijk- tijdig gepubliceerde sterftetafel voor weduwen gebezigd, echter met een leeftijds- verlaging van 2 jaar, daar de sterfte onder de Curagaosche weduwen aanmerkelijk kleiner was dan volgens de ongewijzigde tafel verwacht werd. De gebruikte sterftetafels zijn met de op 3 % berekende lijfrentefactoren op- genomen als staten III en IV. Voor de gepensionneerde vrouwelijke ambtenaren en onderwijzeressen is dezelfde...”
8

“...lijke balans nog niet bekend. 4. Berekeningen voor het eigen pensioen. § 35. De contante waarde van de loopende pensioenen is gevonden met behulp van de lijfrentefactoren ax _j_ 1/ 3/8, berekend met de in § 28 genoemde sterftetafels. De breuk s/s wordt van ax _j_ u afgetrokken op grond van de prae-nume- rando betaling per maand en de uitkeering van n maand extra pensioen na de maand van overlijden. Er waren op den balansdatum 182 mannelijke deelgenooten, gewezen amb- tenaren en politiemilitairen, met tezamen f 346 290 jaarlijksch pensioen. De con- tante waarde daarvan bedroeg f 3 498 0C0. Voor de som der pensioenen van de 32 vrouwelijke gepensionneerden ad f 44 457 per jaar is als contante waarde een bedrag van f 609 000 gevonden. De contante waarde van de pensioenen, die drie politiemilitairen nog volgens de Indische regeling gedurende hun actieven dienst naast him bezoldiging genoten, kon niet nauwkeurig berekend worden, daar de loopbaan dezer onder uitzonder- lijke omstandigheden dienende...”
9

“...verwaarloosd, dat het pensioen van de halve weezen door het overlijden van de moeder zou stijgen, wat volgens de pensioenverordening 1938 het geval is. Reeds in § 9 is vermeld, dat onder vigueur van de pensioenverordening 1899 de weezen slechts pensioen krijgen, indien beide ouders overleden zijn. § 39. De loopende pensioenen. De contante waarde van de loopen- de weduwenpensioenen is berekend met de lijfrentefactoren ax + 11/24, daar zij praenumerando per maand worden betaald. Er waren op den balansdatum 144 weduwen met in totaal f 129 982 pensioen per jaar. De contante waarde daarvan is becijferd op f 1 494 000. Voor de berekening van de weezenpensioenen zijn tijdelijke rentefactoren (12) *) ** 1 1 a---t +A, 2 Y (12 Jfc) wk gebruikt, waarin w = v1/12 n n 12 12 o Op deze wijze kon er rekening mee worden gehouden, dat het pensioen be- taald wordt tot en met de maand, waarin de 21ste verjaardag valt. Er waren in het geheel 36 weezen, volle en halve weezen tezamen genomen, met f 5 976 pensioen...”
10

“...De pensioenfactor bestaat dus uit twee termen, zoodat f ___ I x + V2 x -f- V2 X 4- Vz Hierin is . aa y x-M a T7 X 4 V2 V X + V2 x -f- 1 X 4- 1 X+'hy X -f- V2 4" V2 ap VX~^1 ~a +xk~\ a y /wed.pens.X / p x-T-1!2 x \grondslag/^\ y 4~ 1 a * + b y 4-1 48 wap, ^ h . >: 1/ x+ IJ x-f- 1 $ ) X-\-l/2 x + V2 *4- V2 De grootheden da, pa, la en V zijn te vinden in de activiteitstafel van de mannen (Staat I). w aP2 de c.w. lasten weezen bij, overlijden na pensionneering op het oogenblik van pensionneering per gehuwde. h x j stelt het gehuwde deel voor....”
11

“...37 De contante waarde van de bijdragen over pensioen is berekend met behulp van een verbindingsrente a . Gelet op de zooveel geringere be- x + 72- y + 1/2 24 dragen zijn deze contante waarden niet individueel berekend, zooals die van de pen- sioenlasten, maar per geboortejaar met gebruik van een gemiddeld leeftijdsverschil van 5V2 jaar. Voor de contante waarden is gevonden : gepensionneerde ambtenaren, P.V. 1899 : f 29 500, idem P.V. 1938 : f 8 100, gepen- sionneerde politiemilitairen f 12 800. De contante waarde der bijdragen van alle ge- pensionneerden tezamen is rond f 50 000. §47. De b ij dragen voor weduwen- en weezenpensioen van mannel ij ke in dienst zijnde deelgenooten. De nog in dienst zijnden, op wie de pensioenverordening van 1899 van toepas- sing is, betalen na hun pensionneering slechts 2% van hun pensioen. Als contante waarde daarvan is met behulp van verbindingsrenten gevonden een bedrag van f 22 000. Van de overige nog in dienst zijnden is een bijdrage van 3% te verwachten...”
12

“...1 446 000. §48. Extra bij,drage bij huwelijk met een meer dan vier jaar jongere vrouw. Behalve de genoemde gewone bijdrage is een deelgenoot, die huwt met een vrouw, welke meer dan vier jaar jonger is, een extra bijdrage verschuldigd. Deze bedraagt 1% van den pensioengrondslag voor elk jaar, dat de vrouw meer dan vier jaar jonger is. De contante waarde van deze bijdragen is vastgesteld op f 20 000 aan de hand van waarnemingen over de laatste jaren, waarbij werd gelet op het in de laatste jaren per jaar verschuldigd geworden bedrag. § 49. Van de vrouwelijke deelgenooten met kinderen zijn 3% bijdragen te verwach- ten gedurende den tijd, dat hun kinderen minderjarig zijn. Met behulp van facto- ren : ay + V2 H 24 (1 ~ Dy + i/2 + n : y + i/2) is als contante waarde van deze bijdragen f 1 800 gevonden. § 50. Er zijp 10 gehuwde, zonder pensioen ontslagen ambtenaren deelgenoot, die de in § 9 genoemde verzekering volgens de verordening van 1899 na ontslag hebben gecontinueerd (art. 19, lid 4). De...”
13

“...ages. § 54. Zooals in' § 19 is uiteengezet, moet men uitgaan van een gemiddeld aantal toetredingen tot het fonds per jaar, wanneer men wil onderzoeken, welk percen- tage van den pensioengrondslag als bijdrage gestort zou moeten worden, om de later uit te keeren pensioenen geheel te dekken. Immers dit percentage is het, dat men het benoodigde b ij d r a g epercentage noemt. Bovendien moet men veronderstellingen doen omtrent een leeftijdsverdeeling over de toetredenden en de bezoldigingen (pensioengrondslagen), waarop de diverse aanstellingen plaats vinden. Als norm zijn de in staat V voorkomende getallen aangenomen. De voor de berekening der contante waarden gebruikte factoren zijn dezelfde als die, welke in onderdeel 4 genoemd zijn. De gemiddelde aantallen toetredenden per jaar zijn : mannen 45, vrouwen 17V2. De contante waarde van de toekomstige eigen pensioenen van de per jaar toetredende 45 + 17V2 = 621/2 deelgenooten met tezamen f 126 500 + f 27 500 = f 154 000 pensioengrondslag, bedraagt...”
14

“...en het bruto bijdragepercentage: 25,21%. § 55. Voor de berekening van het bijdragepercentage, benoodigd om de lasten aan weduwen- en weezenpensioenen te kunnen bekostigen, is uitgegaan van het aantal jaarlijksche toetredingen van mannelijke deelgenooten, met uitzon- dering van de R.K. geestelijken en ordebroeders, die geacht worden Va van het geheele aantal uit te maken. De berekening komt voor in staat V (vervolg). Als contante waarde van de toekomstige weduwen- en weezenpensiodhen van de 40 per jaar toetredenden is een bedrag gevonden van f 157 800, als die van een bijdrage van 1 % van de pensioengrondslagen van hen, die pensioengerechtigde be- trekkingen hebben of zullen krijgen, f 24 900. De weduwen- en weezenpensioenen kunnen derhalve bij een rentevoet van 3 /o met een doorloopende bijdrage van 6,34 % van de daarvoor in aanmerking ko- mende pensioengrondslagen en eigen pensioenen gefinancierd worden. Ook hier moet nog rekening gehouden worden met den opslag van 2% voor beheerskosten...”
15

“...42 Wetenschappelijke Balans per 31 Decemher 1944, indien de baten van het fonds slechts bestonden uit 10 % resp. 6 % (c.q. 4 %) van pensioengrondslag en pensioen. (In duizenden guldens) Bezittingen, vorderingen . 5 00 00 Schulden ... 148 C.w. bijdragen eigen pensioe- C.w. loopende eigen pensioenen 4 112 nen (10%) ..... 5 o 00 o C.w. loopende weduwen- en C.w. bijdragen weduwen- en weezenpensioenen . 1 534 weezenpensioenen (6 of 4 %) 1 798 C.w. toekomstige eigen pen- C.w. bijdragen bij, huwelijk 20 sioenen 20 229 Tekort . , ... 19 398 C.w. toekomstige weduwen- en weezenpensioenen 5 281 C.w. begrafenisgelden . 1 C.w. beheerskosten . . . 875 32 180 32 180 De thans gegeven verdubbeling der bijdragen maakt het tekort op de weten- schappelijke balans nog geen 3 millioen gulden kleiner. Met opzet is in deze balans geen rekening gehouden met de vergoeding der pensioenen door het Gouvernement, daar dan het inzicht in de beteekenis van het tekort vertroebeld zou worden. § 58. Uit...”
16

“...000 965 000 3 192 000 10 1 196 000 965 000 2 161 000 20 685 000 965 000 1 650 000 30 520 000 965 000 1 485 000 Is het tekort eenmaal aangezuiverd in een zoodanig aantal jaren, als op grond van de zoo juist genoemde cijfers en in aanmerking genomen de mogelijkheden, wel- ke de Curagaosche begrooting biedt, gekozen zal worden, dan behoeft men slechts jaarlijks de aanvullende bijdragen te betalen. Volgens de op den balansdatum be- staanden toestand bedraagt deze aanvulling een klein millioen gulden per jaar. De aanzuivering van het tekort volgens de wetenschappelijke balans met de reglementaire bijdragen vertoont een geheel ander beeld. Hier bedroeg het tekort f 22 238 000. Nu is er geen bijdrage van het Gouvernement noodig, welke de 5 % en 3 /o aanvult tot de benoodigde percentages van 25,21 % en 6,13 %>, maar een dekking van het tekort, dat jaarlijks uit de nieuwe toetredingen ontstaat. Dit tekort is boven be- cijferd op rond f 635 000 (zie § 58 en § 59) . Aantal jaren der subsidie- betalingen...”
17

“...49 In plaats van f 5 736 000 + f 10 198 000 (kapitaal + tekort) of rond 16 mil- lioen gulden zou f 5 736 000 + f 22 365 000 of rond 28 millioen gulden noodig zijn om met zekerheid de pensioenen te kunnen financieren, ongerekend de hoogere aan- vullende regelmatige bijdragen. § 66. Op den dag na den balansdatum zijn twee leerkrachten van de Ambachts- school St. Jozef in het fonds opgenomen. (§ 6). Daarbij is bepaald, dat het totale per 1 Januari 1945 voor hen in het voorzieningsfonds aanwezige kapitaal in het Algemeen Curagaosch Pensioenfonds zal worden gestort. Dit kapitaal bedroeg Het tekort op de wetenschappelijke balans, welke berekend is met de regle- mentaire bijdragen, neemt door deze opneming in het fonds toe met f 70 964, dat op de wetenschappelijke balans, berekend met de benoodigde bijdragepercentages, met f 39 260. De storting van f 17 236 vermindert deze tekorten resp. tot rond 54 000 en rond f 22 000. Bovendien is diensttijd als leeraar bij de ambachtsschool pensioengeldig...”
18

“...56 STAAT V. Benoodigd bijdragepercentage voor eigen pensioen MANNEN Leeftijd in volle jaren y Aantal toetredingen Aangenomen pensioengrond- slag bij toe- treding per man Pensioen- factor Contante waarde eigen pensioenen [2] X [3] X [4] Bijdrage- factor Contante waarde v/e bijdrage v. 1 % over pen- sioengrondslag [2} X [3] X [6] X 0,01 rn |2| [31 m [51 (61 [71 18 1 f 1 055 5,17', f 5 400 34,33 f 360 19 20 1 1 281 5,52 7 100 34,64 440 21 1 1 394 5,66 7 900 34,46 480 22 1 1 546 5,60 17 300 33,12 1 020 23 1 1 696 5,51 28 000 31,59 1 600 24 3 1 848 5,41 30 000 30,01 1 660 25 3 2 000 5,30 31 800 28,44 1 710 26 3 2 188 5,11 33 500 26,44 1 740 27 3 2 340 5,03 35 300 25,13 1 760 28 3 2 530 4,89 37 100 23,34 1 770 29 2 2 720 4,78 26 000 21,81 1 190 30 .2 2 909 4,69 27 300 20,42 1 190 31 2 3 100 4,61 28 600 19,12 1 180 32 2 3 253 4,60 29 900 18,11 1 180 33 2 3 442 4,55 31 400 16,93 1 160 34 2 3 593 4,55 32 600 15,99 1 150 35 1 3 782 4,51 17 000 14,92 560 36 1 3 931 4,52 17 800 14,03 550 37 1...”
19

“...57 STAAT V (Vervolg). Benoodigd bijdragepercentage voor eigen pensioen VROUWEN Leeftijd in volle jaren y M Aantal toetredingen 181 Aangenomen pensioengrond- slag bij toe- treding per vrouw f91 Pensioen factor HOI Contante waarde eigen pensioenen [8] X [9] X [10] mi Bijdrage- factor 1121 Contante waarde v/e bijdrage v. 1 % over pen- sioengrondslag [8] X [9] X [12] xo.01 ri3i 18 0,8 f 1 078 0,78 f 670 10,15 f 90 19 1,0 1 138 0,86 980 10,22 120 20 1.2 1 198 0,96 1 390 10,32 150 21 1,3 1 258 1,08 1 760 10.46 170 22 1,4 1 319 1,20 2 220 10,65 200 23 1,4 1 380 1,35 2 610 10,88 210 24 1,3 1 440 1,52 2 840 11,16 210 25 1,2 1 500 1,70 3 070 11,49 210 26 1,1 1 561 1,92 3 290 11,87 200 27 1,0 1 623 2,16 3 510 12,32 200 28 0,9 1 685 2,44 3 700 12,85 190 . 29 0,8 1 748 2,72 3 890 13,33 190 30' 0,7 1 811 3,01 3 820 13,73 170 31 0,6 1 875 3,29 3 710 14,04 160 32 0,5 1 939 3,57 3 460 14,24 140 33 0,4 2 003 3,83 3 070 14,33 110 34 0,3 2 067 4,07 2 520 14,30 90 35 0,2 2 131 4,28 1 820 14,13 60 36 0,2 2 195...”