1 |
|
“...van 27 April 1936 (Ned. Stbl. No. 941, Publicatieblad
1936, No. 66) werd met ingang van 1 Januari 1937 opgericht een pensioenfonds
voor de Curagaosche burgerlijke landsdienaren, de onderwijzers bij het bijzonder
onderwijs en hunne weduwen en weezen.
Reeds bij K.B. van 7 Maart 1938 (Ned. Stbl. No. 941, P.B. No. 61) is het op-
richtingsbesluit gewijzigd en zijn met ingang van 1 April 1938 de politiemilitairen
in het fonds opgenomen. Over een verdere wijziging, bij K.B. van 24 December 1941,
zie men § 3.
Het pensioenfonds, oorspronkelijk Curagaosch ambtenaren pensioenfonds
genaamd, heet nu Algemeen Curagaosch Pensioenfonds (zie Regelen voor het
beheer enz., P.B. 1938, No. 44).
In art. 3 van eerstgenoemd K.B. is voorgeschreven, dat om de vijf jaar een
wetenschappelijke balans van het fonds moet worden opgesteld en openbaar ge-
maakt, de eerste naar den toestand op 31 December 1941. Door de oorlogsomstan-
digheden kon dit voorschrift niet opgevolgd worden en dientengevolge is de hier-
achter...”
|
|
2 |
|
“...ag in de laatste twee ja-
ren vr het tijdstip van pensionneering genoten.
Het is duidelijk, dat de kans *) op overlijden, op pensionneering, op ontslag uit
den dienst zonder toekenning van pensioen en het verloop der bezoldigingsverhoo-
gingen in de berekeningen moeten worden betrokken.
§ 15. Om deze kansen en het salarisverloop te bepalen, maakt men de plausibele
veronderstelling, dat de naaste toekomst, uiteraard onbekend, hetzelfde beeld zal
vertoonen als het jongste verleden.
Men verzamelt dus allereerst statistieken over de sterfte, de pensionneering en
verdere omstandigheden onder de deelgenooten van het fonds. De practijk leert, dat
men over voldoende aantallen gevallen van overlijden enz. moet beschikken om tot
betrouwbare waarden der gezochte grootheden te komen. Ten einde in geval van
*) Hoewel het in den zin van de waarschijnlijkheidsrekening niet juist is hier van
kans te spreken, drukt dit woord in dit verband het duidelijkst uit, waarom het gaat....”
|
|
3 |
|
“...n, is de intrest, die men verwacht op het belegde kapitaal te zullen
maken.
Met een eenvoudig voorbeeld kan haar werking verduidelijkt worden.
Om over een jaar f 1 000 te kunnen betalen, behoeft men thans nog niet over
het volle bedrag te beschikken, maar kan men met zooveel minder volstaan als het
geld, in dien tijd rentegevend belegd, aan rente opbrengt. Met de rente samen heeft
men dan aan het eind van het jaar 1 000. In het algemeen is de huidige waarde
van een gegeven som, die over eenige jaren betaald moet worden, gelijk aan een
zoodanig bedrag, dat het met bijberekening van rente op rente gedurende dat be-
paald aantal jaren juist de gegeven som vormt. Men noemt die waarde de con-
tante waarde van de toekomstige verplichting.
Hieruit blijkt, dat naarmate de rente, vergoed op uitstaand kapitaal, hooger
is, de contante waarde lager is.
De rente, die gemaakt wordt, is derhalve een belangrijke grootheid bij het op-
stellen van een wetenschappelijke balans. Men moet daarvoor een percentage...”
|
|
4 |
|
“...waarden zijn dus berekend per gulden, of, zooals men zegt, per
eenheid, zoodat men de contante waarde van de gezamenlijke pensioenen van de ge-
pensionneerde deelgenooten van n leeftijd vindt door de betreffende contante
waarde per gulden te vermenigvuldigen met de som der pensioenen dier deelgenoo-
ten. Telt men de gevonden uitkomsten van alle verschillende leeftijden bij, elkaar,
dan vindt men de contante waarde van alle pensioenen. Op dezelfde wijze wordt de
contante waarde der toekomstige pensioenen en der bijdragen bepaald door leef-
tijdsgewijs de pensioengrondslagen te vermenigvuldigen met de bijbehoorende con-
tante waarden dezer pensioenen en dezer bijdragen per gulden pensioengrondslag.
Het is dus noodzakelijk den stand der loopende pensioenen en genoten pen-
sioengrondslagen voor eiken leeftijd op den belansdatum te kennen, om de con-
tante waarden der verplichtingen en vorderingen van het pensioenfonds te bepa-
len.
Tenslotte heeft men naast elkaar staan eenerzijds de contante waarde...”
|
|
5 |
|
“...voorgaande is nog niet afgeleid, op welke wijze men bepaalt, hoe
groot de bijdragen moeten zijn om de pensioenlasten geheel te dekken.
Uit de statistieken is af te lezen, hoeveel nieuwe deelgenooten gemiddeld per
jaar in het fonds opgenomen worden, op welken leeftijd zij toetreden en op welke
bedragen de pensioengrondslagen (= bezoldigingen) bij die toetredingen worden
vast ^esteld.
Van deze nieuw toetredenden legt men de bij de opneming in het fonds
genoten bezoldigingen vast en berekent vervolgens de contante waarden, zoowel
van het toekomstig pensioen als van de tijdens actieven dienst te genieten bezoldi-
gingen door vermenigvuldiging in beide gevallen van de bezoldiging bij opneming
in het fonds met de contante waarden per gulden pensioengrondslag, op geheel de-
zelfde wijze als in de vorige § beschreven.
In dit geval is de contante waarde dier toekomstige pensioengrondslagen
aanzienlijk grooter dan die der toekomstige pensioenen en men kan door deeling
der beide gevonden waarden terstond...”
|
|
6 |
|
“...ALGEMEEN CURAgAOSCH PENSIOENFONDS
§ 25. De voornaamste verplichtingen van het Algemeen Cura§aosch Pensioenfonds
zijn:
a. loopende eigen en weduwenpensioenen.
Door vermenigvuldiging van het totaalbedrag per ja ar met de contante
waarde (c.w.) van de eenheid daarvan vindt men het kapitaal, noodig om deze pen-
sioenen tot den dood der gerechtigden uit te betalen. (De loopende weezenpensioe-
nen zijp in § 26 genoemd.)
b. toekomstige eigen pensioenen, uit te keeren na pen-
sion n e e r i n g.
Reeds is in § 18 uiteengezet, dat de c.w. van deze pensioenen per eenheid van
pensioengrondslag bepaald worden. Door deze bedragen te vermenigvuldigen met
de sommen der pensioengrondslagen van eiken leeftijd en deze uitkomsten op te
tellen, krijgt men de c.w. der toekomstige pensioenen.
c. toekomstige weduwen- en weezenpensioenen, toe te
kennen na overlijden van de deelgenooten, die op den
balansdatum in dienst zijn.
Dit overlijden kan in dienst plaats vinden of later, na pensionneering.
De c.w. dezer pensioenen...”
|
|
7 |
|
“...28
IV. TECHNISCH GEDEELTE.
1. Sterfte- en andere tafels.
§ 27. Uit de getallen, voorkomende in de §§ 23 en 24 omtrent het verloop van de in
dienst zijnde en gepensionneerde deelgenooten, is te zien, dat de waargenomen
frequenties van pensionneering, sterfte enz. in de verschillende kalenderjaren sterk
schommelen. Hoe het verloop in de toekomst zal zijn, is daaruit dus slechts met
een groote mate van onzekerheid af te leiden.
De aantallen waarnemingen zijn bovendien klein, zelfs heel klein, als men de
verschillende leeftijdsgroepen afzonderlijk beschouwt.
Om het materiaal wat te vergrooten is ook de statistiek in beschouwing ge-
nomen, die van de Curagaosche landsdienaren over de jaren vr de oprichting van
het fonds van 1910 af is opgesteld, al is die statistiek dan ook niet volledig en door
zijn ouderdom minder bruikbaar.
§ 28. Inzonderheid voor de bepaling van de sterfte zijn de gegevens te schaarsch.
Daarom is omgezien naar een bestaande sterftetafel, die een sterfte aanwijst, die
vrijwel...”
|
|
8 |
|
“...voor de obligaties Nederlandsch-Indische Spoor,
die met het oog op de onzekere toekomst tegen den laatsten beurskoers van 1944 in
Amsterdam gewaardeerd zijn.
De waarden van alle bezittingen en schulden in Nederland zijn in Curagao-
sche guldens omgerekend door vermenigvuldiging met 0,71088.
De hypotheken zijn behandeld, alsof zij alle na 2Va jaar afgelost worden. Zij,
worden n.1. in den regel voor 5 jaar gesloten.
§ 34. Een samenvatting van de beleggingen van het fonds in Nederland is opgeno-
men in staat VI.
De volledige specificatie is te vinden in het verslag omtrent het Algemeen
Curagaosch Pensioenfonds over het jaar 1944, Bijlage VI.
In Curasao was f 74 300 belegd in de door Curasao uitgeschreven 3 /o obli-
gatielening. Welk deel van de inschrijving op de in 1943 in Suriname uitgegeven
leening voor rekening van het Algemeen Curagaosch Pensioenfonds zou komen,
was bij het opstellen van de wetenschappelijke balans nog niet bekend.
4. Berekeningen voor het eigen pensioen.
§ 35. De contante...”
|
|
9 |
|
“...jaren, zoodat de verhouding van
middelsom tot grondslag vrijwel gelijk is aanV^ ; Vx+\:
Op den balansdatum waren 814 mannelijke deelgenooten in dienst met teza-
men f 3 668 824 pensioengrondslag. Als contante waarde van hun pensioenen is
f 17 764 000 gevonden.
Het aantal in dienst zijnde vrouwelijke deelgenooten bedroeg 197; de con-
tante waarde van hun pensioenen, welker grondslagen tezamen f 562 374 bedroe-
gen, bleek te zijn f 2 465 000.
§ 37. De contante waarde van de toekomstige bijdragen is afgeleid met behulp van
bijdragefactoren, welke zijp samengesteld volgens de formule:
2 v
pc + V2
V
v V
xJr1k + 72 i/2
+ 72 + 72
waarin de letters dezelfde beteekenis hebben als in de pensioenfactoren.
Vermenigvuldigt men de respectieve pensioengrondslagen met de bijdragefac-
toren en telt men al de zoo gevonden bedragen bijeen, dan vindt men de contante
waarde van een bijdrage van 1% van die grondslagen. Voor de mannen werd deze
f 448 110, voor de vrouwen f 59 875.
Het bijdragepercentage voor eigen...”
|
|
10 |
|
“...34
24 gehuwden, 5 R.K. geestelijken en ordebroeders en 1 andere ongehuwde. Zij had-
den allen 27 of meer dienstjaren.
(Bij de invoering van de verordening van 1938 is voor de in dienst zijnden een
grens getrokken bij een diensttijd van 20 jaar; sedert dien zijn tot aan den balans-
datum zeven jaar verstreken).
Men kan verwachten, dat bij deze lieden het weduwenpensioen vrijwel altijd
berekend zal worden naar het maximum aantal dienstjaren. In dat geval bedraagt
het de helft van het eigen pensioen, wat dus neerkomt op % X 2/s X pensioengrond-
slag.
Met regelmatige bezoldigingsverhoogingen en met eventueele geboorten van
kinderen is geen rekening gehouden en evenmin met de mogelijkheid, dat de eene
genoemde ongehuwde nog vr zijn pensionneering in het huwelijk treedt.
De lasten van de toekomstige weduwen- en weezenpensioenen zijn, evenals
die van de gepensionneerden, die nog onder de verordening van 1899 vallen, bere-
kend met overlevingsrenten, voor de eventueel aanwezige kinderen beneden...”
|
|
11 |
|
“...eerste deel heeft betrekking op de bijdragen, die gedurende den dienst-
tijd zullen worden betaald en is gelijk aan 0,95 maal den bijdragefactor voor eigen
pensioen. (Men schat het deel der actieven, dat niet steeds ongehuwd zal blijven
op 0,95).
Het tweede deel van den bijdragefactor slaat op de bijdragen over het toe-
komstig pensioen. Daarbij is uitgegaan van de veronderstelling, dat op het tijdstip
van pensionneering n tiende gedeelte der deelgenooten ongehuwd zal zijn en dus
daarna niet meer zal bijdragen.
De formule voor den bijdragefactor is :
0,95
y X + 72 a
____________y X + 72 X + 72
+ 72 y 1*
x 1 72 x + 72
- 7t > +
-i
0,90
v " I 1 & T 7
Z V P \ 1/ V \ l) a 11
x -f- a/2 x x -+- 1 ( x + 1, y
24 i
x + ,t/2 v ; ..' ;
+ 72 + 72
Enkele waarden hiervan komen voor in kolom (17) van staat V.
Op de gewone wijze vermenigvuldigt men de grondslagen van alle in dienst...”
|
|
12 |
|
“...38
zijnden, met inbegrip van de ongehuwden, doch zonder R. Katholieken, met de bij
eiken leeftijd passende bijdragefactoren en telt deze producten op. Neemt men van
de uitkomst 3%, dan heeft men de contante waarde van een bijdrage van 3% over
pensioengrondslag en pensioen van de tot bijdrage verplichte deelgenooten.
Op deze wijze is tevens rekening gehouden met de buitengewone bijdrage,
welke men bij huwelijk verschuldigd is wegens diensttijd als ongehuwde, waarover
nog niet was bijgedragen.
Met het feit, dat deze bijdrage niet regelmatig, doch eerst na huwelijk be-
taald wordt, is zoo geen rekening gehouden. De onnauwkeurigheid van deze ver-
waarloozing is van geen beteekenis, vergeleken bij, de graad van nauwkeurigheid
van andere veronderstellingen, bij voorbeeld bij, die van de keuze van het percen-
tage 95 voor het gedeelte, dat niet altijd ongehuwd zal blijven.
De contante waarde van de bijdragen dergenen, die 3% betalen is f 1 424 000.
Samen met de in het begin van deze paragraaf...”
|
|
13 |
|
“...pensioenen + 1/2/0van de
pensioengrondslagen.
Dienovereenkomstig wordt voor de contante waarde der beheerskosten ge-
vonden 0,02 X f 31 080 000 (c.w. loopende en toekomstige pensioenen) + 0,005 X
f 50 800 000 (c.w. pensioengrondslagen) = f 875 000.
7. De benoodigde bijdragepercentages.
§ 54. Zooals in' § 19 is uiteengezet, moet men uitgaan van een gemiddeld aantal
toetredingen tot het fonds per jaar, wanneer men wil onderzoeken, welk percen-
tage van den pensioengrondslag als bijdrage gestort zou moeten worden, om de
later uit te keeren pensioenen geheel te dekken. Immers dit percentage is het, dat
men het benoodigde b ij d r a g epercentage noemt.
Bovendien moet men veronderstellingen doen omtrent een leeftijdsverdeeling
over de toetredenden en de bezoldigingen (pensioengrondslagen), waarop de diverse
aanstellingen plaats vinden.
Als norm zijn de in staat V voorkomende getallen aangenomen. De voor de
berekening der contante waarden gebruikte factoren zijn dezelfde als die, welke in
onderdeel...”
|
|
14 |
|
“...d worden.
Ook hier moet nog rekening gehouden worden met den opslag van 2% voor
beheerskosten, met de bijdragen, die gehuwde toetredende deelgenooten over vroe-
geren diensttijd verschuldigd zijn en met de bijdragen, welke gehuwd toetredende
en in dienst huwende deelgenooten verschuldigd zijn, wanneer him vrouw meer
dan vier jaar jonger is dan zij zelf.
Voor de contante waarde van de laatste bijdragen is op grond van de uitkom-
sten der jaren 1938-1945 een bedrag van f 8 300 aangenomen.
Houdt men rekening met deze drie factoren, dan blijkt het benoodigd bruto
bijdragepercentage te zijn 6,13 %....”
|
|
15 |
|
“...V. DE WETENSCHAPPELIJKE BALANS
§ 56. De Wetenschappelijke Balans, opgenomen als Staat VIII vertoont een tekort
van f 22 238 000.
Op de balans staan tegenover de contante waarden der verplichtingen, voort-
vloeiende uit de loopende en de toekomstige pensioenen, de contante waarden der
bijdragen en de bezittingen.
Deze bezittingen zijn dus niet voldoende om de balans te doen sluiten.
Bij de beschouwing van de grootte van het tekort zal men wellicht een
oogenblik schrikken. Evenwel moet men bedenken, dat de lasten ten volle in reke-
ning zijn gebracht, terwijl daartegenover op niet meer inkomsten is gerekend dan
de bijdragen der deelgenooten, dus 5 % voor eigen pensioen en 3 /o (van verschil-
lende deelgenooten 2 % of zelfs niets) voor .weduwen- en weezenpensioen. De uit-
keeringen echter, die het Gouvernement op grond van de artikelen 4 en 5 van het
oprichtingsbesluit (K.B. van 27 April 1936) aan het fonds geeft, zijn buiten beschou-
wing gelaten, daar hun toekomstige grootte af zal hangen...”
|
|
16 |
|
“...opstellen van de wetenschappelijke balans. Er volgt slechts uit,
dat de balans een grooter tekort vertoont, naarmate men een lager bijdragepercen-
tage aanneemt.
Het nemen van een bijdragepercentage beteekent het uitspreken van een ver-
wachting omtrent de ontvangsten aan bijdragen. Dus moet men om de pensioenen
te kunnen financieren meer kapitaal hebben, indien men slechts de reglementaire
bijdragen van 5, resp. 3 %, dan wanneer men bijdragen ter grootte van de benoodig-
de percentages verwacht. Daar in geen geval het geheele vereischte kapitaal aan-
wezig is, vertoonen de balansen alle een tekort, te grooter naarmate de opgebrachte
bijdragen kleiner zijn.
Deze balansen omvatten alleen de verplichtingen en vorderingen ten aanzien
van de deelgenooten, die op den balansdatum aanwezig waren. De invloed van
nieuwe toetredingen op het balanstekort is van gelijksoortigen aard. Men ziet dit
als volgt in.
Indien voor een groep deelgenooten, die in het fonds opgenomen worden, ten
behoeve van hun ...”
|
|
17 |
|
“...een eventueel voordeelig
saldo met dat verschil verminderd.
In de eerste plaats zal men het tekort, dat een balans vertoont, willen aan-
zuiveren. Indien men dit gedaan heeft, is men er bij de balans met een bijdrage-
percentage lager dan het benoodigde nog niet, want men krijgt dan een steeds terug-
keerend tekort, door de nieuwe toetredingen veroorzaakt.
Wil men deze verslechtering van de balanspositie voorkomen, dan moet men
ook dat tekort bijpassen. Men betaalt dan ineens de contante waarde der nadeelige
verschillen af, die ieder jaar gedurende de loopbaan van de groep nieuw-toege-
tredenen tusschen de voor him pensioen benoodigde en de werkelijk betaalde bij-
dragen zullen bestaan.
Op deze wijze heeft men bij de methode met laag bijdragepercentage voor
een deel der pensioenlasten eerder betaald dan bij de methode met het benoodigde
bijdragepercentage. Niet alleen heeft men een grooter kapitaal, maar men stort
jaarlijks bedragen in het fonds, die bij toepassing van de methode van het benoo-...”
|
|
18 |
|
“...400,
dus met rond 1,3 millioen gulden.
Indien de bijdragen blijvend door het Gouvernement verdubbeld zouden wor-
den is de toeneming van het jaarlijksche tekort door renteverlies f 582 000 en tenge-
volge van de nieuwe toetredingen f 422 800, of tezamen rond 1 millioen gulden.
Beschouwt men de wetenschappelijke balans, die berekend is met de benoo-
digde bijdragepercentages, dan vloeit uit de nieuwe toetredingen geen toeneming
van het tekort voort, zooals in de vorige paragraaf is uiteengezet. Het renteverlies
blijft echter wel een factor, waardoor het tekort verhoogd wordt, en wel met 0,03 X
f 10 198 000 f 306 000 in het eerste jaar.
§ 60. Gaat men de ontwikkeling van het fonds in 1945 na, dan ziet men, dat de
volgende bedragen aan subsidie ontvangen zijn :
Er is geen rekening gehouden met het koersverschil tusschen den Nederland-
schen en den Curagaoschen gulden. Immers de aanvulling der in Nederland betaal-
bare pensioenen tot Curagaosch courant zal nog betaald en ontvangen worden. Deze...”
|
|
19 |
|
“... einde af te wikkelen en om voor de toekomstige pen-
sioenen het bij ingang daarvan benoodigde kapitaal opgebouwd te hebben. *)
Het bovengenoemde stelsel noemt men wel het stelsel Van kapitaaldekking
der aanspraken.
Men mag met een geringer bedrag geen genoegen nemen, immers bij een om-
slag in de economische situatie van Curasao in ongunstigen zin is het Gouverne-
ment niet bij machte, de tekorten te dekken, zoodat men niet aan zijn verplichtin-
gen jegens de deelgenooten zou kunnen voldoen.
Veeleer is er aanleiding, de zoo juist beschreven basis nog onvoldoende te ach-
ten. Welvaartsvermindering brengt doorgaans inkrimping van het ambtelijk appa-
raat met zich mede, welke allicht tot vroegere pensionneering leidt dan anders het
geval zou zijn.
Het is derhalve gewenscht een reserve te vormen boven het aangegeven kapi-
taal. Men zou dit kunnen bereiken door het tekort aan te zuiveren, dat een weten-
schappelijke balans vertoont, welke opgesteld is met een lager bijdragepercentage
dan het...”
|
|
20 |
|
“...46
Aantal jaren der subsidie- betalingen Jaarlijksch bedrag ter dekking van het tekort Benoodigde aan- vulling der bijdragen ' Totaal
5 2 227 000 965 000 3 192 000
10 1 196 000 965 000 2 161 000
20 685 000 965 000 1 650 000
30 520 000 965 000 1 485 000
Is het tekort eenmaal aangezuiverd in een zoodanig aantal jaren, als op grond
van de zoo juist genoemde cijfers en in aanmerking genomen de mogelijkheden, wel-
ke de Curagaosche begrooting biedt, gekozen zal worden, dan behoeft men slechts
jaarlijks de aanvullende bijdragen te betalen. Volgens de op den balansdatum be-
staanden toestand bedraagt deze aanvulling een klein millioen gulden per jaar.
De aanzuivering van het tekort volgens de wetenschappelijke balans met de
reglementaire bijdragen vertoont een geheel ander beeld. Hier bedroeg het tekort
f 22 238 000.
Nu is er geen bijdrage van het Gouvernement noodig, welke de 5 % en 3 /o
aanvult tot de benoodigde percentages van 25,21 % en 6,13 %>, maar een dekking van
het tekort, dat jaarlijks...”
|
|