Your search within this document for 'ke' resulted in three matching pages.
1

“...zijn beide cate- gorien voor de berekening samengenomen. In § 21 is een overzicht gegeven van de aantallen en de pensioengrondslagen. De contante waarden bleken te zijn : Voor degenen, die nog onder de pensioenverordening van 1899 vallen : f 282 000 voor diegenen onder de overigen (Pensioenverordening van 1938), die een verzekering in stand gehouden hebben: 179 000 voor alle anderen: 3 853 000 voor allen tezamen: 4 314 000 § 46. De b ij dragen voor weduwen- en weezenpensioenen door mannel ij ke gepensionneerden. De oudste gepensionneerden vallen onder de pensioenverordening van 1868. Dezen behoeven geen bijdragen te betalen, omdat zij allen een verzekering gesloten hebben. De bepalingen van de pensioenverordening van 1899 schrijven een bijdrage van 2% voor, zoolang de deelgenoot pensioengerechtigde betrekkingen heeft, ter- wijl de pensioenverordening van 1938 3% van den pensioengrondslag vraagt tijdens actieven dienst en 3% van het pensioen na pensionneering. Een uitzondering wordt gemaakt...”
2

“...1/2 24 dragen zijn deze contante waarden niet individueel berekend, zooals die van de pen- sioenlasten, maar per geboortejaar met gebruik van een gemiddeld leeftijdsverschil van 5V2 jaar. Voor de contante waarden is gevonden : gepensionneerde ambtenaren, P.V. 1899 : f 29 500, idem P.V. 1938 : f 8 100, gepen- sionneerde politiemilitairen f 12 800. De contante waarde der bijdragen van alle ge- pensionneerden tezamen is rond f 50 000. §47. De b ij dragen voor weduwen- en weezenpensioen van mannel ij ke in dienst zijnde deelgenooten. De nog in dienst zijnden, op wie de pensioenverordening van 1899 van toepas- sing is, betalen na hun pensionneering slechts 2% van hun pensioen. Als contante waarde daarvan is met behulp van verbindingsrenten gevonden een bedrag van f 22 000. Van de overige nog in dienst zijnden is een bijdrage van 3% te verwachten, voor zoover zij geen verzekering in stand gehouden hebben. Om de berekening van contante waarde te kunnen uitvoeren is van de ver- onderstelling uitgegaan...”
3

“...46 Aantal jaren der subsidie- betalingen Jaarlijksch bedrag ter dekking van het tekort Benoodigde aan- vulling der bijdragen ' Totaal 5 2 227 000 965 000 3 192 000 10 1 196 000 965 000 2 161 000 20 685 000 965 000 1 650 000 30 520 000 965 000 1 485 000 Is het tekort eenmaal aangezuiverd in een zoodanig aantal jaren, als op grond van de zoo juist genoemde cijfers en in aanmerking genomen de mogelijkheden, wel- ke de Curagaosche begrooting biedt, gekozen zal worden, dan behoeft men slechts jaarlijks de aanvullende bijdragen te betalen. Volgens de op den balansdatum be- staanden toestand bedraagt deze aanvulling een klein millioen gulden per jaar. De aanzuivering van het tekort volgens de wetenschappelijke balans met de reglementaire bijdragen vertoont een geheel ander beeld. Hier bedroeg het tekort f 22 238 000. Nu is er geen bijdrage van het Gouvernement noodig, welke de 5 % en 3 /o aanvult tot de benoodigde percentages van 25,21 % en 6,13 %>, maar een dekking van het tekort, dat jaarlijks...”