Your search within this document for 'zei' resulted in six matching pages.
1

“...brommertje! Kinderen! daar is het brom- , mertje! riep de Heer Knuppelbusch, van uit de zijdkamer, zijne dochters toe. Jan !... Kees !... Paulus !'.,'. Waar zitten mij die Sa- tanfche jongens nu weder! Er is er niet n aan den winkel. Vervloekte fpitsboeven!------ Jakomijn fpoedig! kom eens naar voren! daar is het brommertje! maak het portier eens open! de jonge Jufvrouwen moeten naar het bal!..... Hortense !.... Juliette !.... hebt gij het ,, gehoord? .... Nous voila! mon papa! nous voilh! zei- den de meisjs, te voorfchijn tredende; en vroegen in...”
2

“...Pouwelsen hier om den hoek, en beitel eene , llede! 4- Maar.., op het oogenblik hier voor de deur!..,. hoort gij wel! Voort was Kobus al; en na korte o.ogenblikken Hond er eene llede voor de deur, De knecht IcheL de aan. Zeg eens dat de lleper er is! Prouwelman kwam naar voren. ,, Is u baas dronken of gek? gromde hij tegen den knecht, Wie bedoelt er nu zulk ene llede! die zou wel wat helpen tegen het nat worden!. Het was eene opene vrachtllede, De jongen, die haar beitelde, fprak de knecht 3 zei: ,, hij geloofde, dat er eene vracht kabeltouw naar den Harlinger lleiger moest gebragt wor-, den. Loop naar de Hottentotten, vent! Zeg aan uwen baas, dat hij dadelijk eene toellede zen- de. Mijne vrouw en hare nicht moeten naar den fchouwburg, Span er dus niet zulk een ouden knol voor! want het moet op eenen draf ,, gaan, of zij komen, als het fpel uit is. Hu! voort Hans ! fprak de lleper tot zijnen ruin; en legde er eens duchtig de zweep over, om den Huurman te doen zien, dat zijn...”
3

“...Moeten wij hier, bij de fpeellui, zitten? vroeg Kapitein van der Stap met zijnen vriend en Robbetje plaats nemende. j, Spheellhui ?... Nho hoort me zhoon ghek! zoo whaar zal ik zegen hebben, as de lhompert ,, wheet, what heen knap miezijkant thoekomt! gromde de orkestmeester, die twee violisten, een klarinetfpeler en eenen keteltromflager onder zijn kommandement had. ,, Robbetje hadt gij nu de vedel medegebragt, dan kondt gij muzijk helpen maken, merkte Prouwelman aan. 55 Zeg eens, vriendje! zei van der Stap , den bol in het rond kijkende, tot iemand, die naast hem zat. ,, Wat beduiden die oude ci- troenkisten daar aan werszijde onder de 9 hanebalken ? Er fchijnen wel menichen in te zitten?... 9 Wie gauschech Mizrajim!.. cithroenskis- 'n ten?... E4 Wel...”
4

“...25a DE NEEF VAN CURASAO. m niet vooronderftellen, dat HenriStta Dalman j, -zoo laag, zou gezonken zijn. m Ziet gij, Mijnheer Renberg! dat is de reden, waarom ook ik het voor onmogelijk hield: hoe- wel het bedoelde meisje, gelijk ik zoo even zei- de, in houding, gelaatstrekken, enz. het fpre- kend afbeeldfel van de dochter van Domin Dal- man was. Maar, indien gij eens de perfoon verward en u in jde andere vrouw vergist hadt?.. Neen, Mijnheer Renberg ik heb Mevrouw ,, Palonnier tot mijne fchade, te wel leercn kennen,, om eene andere voor haar aan te zien; ,, het is die looze heks maar al te wl geweest. In dier voege ging Jufvrouw Gronne voort, mij, tot opheldering eenige Haaltjes van de bewuste Mevrouw Palonnier verhalende, waaruit mij ten overvloede bevestigd werd dat deze een fchandelijk wijf moest zijn. En ik deel u dit gedeelte van mijn onderhoud met Jufvrouw Gronne mede, om dat het de inleiding behelst tot andere ontmoetin- gen. Gij zult meer hooren! Den naam der vermelde Mevrouw...”
5

“...C6* DE NEEF VAN CURASAO, borst; ja, vriend! de gedachte werd in mij leven* dig, dat zij, hare ouders verloren hebbende, en met rampfpoeden moetende kampen, in zoo jeug* digen leeftijd, welligt een ilagtoffer der verleiding kon geworden zijn, en ligt door hoogen nood ge dreven, deze levenswijze.Maar neen! daar- tegen verhief zich luid in mij eene item, die zei de, dat zij dan toch eene betere keuze kon gedaan hebben en aan de infpraak van eer en geweten ge- trouw kon gebleven zijn; ik wilde haar zacht, verfchoonend hebben aangefproken; maar deze be- denking deed mij zwijgen. Hoe geef ik u, overigens, het best een denkbeeld van de zoogenaamde Mevrouw Palonnier bij welke HENRiTTA zich ophield ? Ik zou, had niet de vereenigde aanduiding van mijne kameraden Boone en Langschmid, verfterkt dr het vroegere eh meer onzijdig narigt van de brave Juf- vrouw Gronne, r~ mij deze Palonnier doen kennen, haar aanvankelijk niet voor zulk een fchan* delijk wijf gehouden* hebben; hoewel dit is waar, hare...”
6

“...m DE NEEF VAN CURASAO. Allen in de roef hadden betaald; de Schipper begaf zich weder naar buiten. Jufvrouw Dalman bleef voorts ftil, en aanhoudend voor zich neder- zien; maar in den blik, waarmede zij van tijd tot tijd naar mij zag, las ik hare gevoelige erkentenis voor de geringe oplettendheid, welke ik haar be- wezen had. Te Nicuwerftuis gekomen zijnde, zei- den de Joodfche Heer en zijne vrouw het gezelfchap vaarwel; te Loenerjloot verliet de Officier defclfuit; en eer wij te Abkoudc waren, had ook de andere Heer met zijne dochter de fchuit verlaten. Nu be- vond ik mij met Jufvrouw Dalman alleen in de roef; zij had tot hiertoe waarfbhijnlijk uit ver- legenheid om het voorval met den rijksdaalder ftil voor zich zitten lezen; thans brak zij de ftilte af en zeide op een regt hartelijken toon: ,, Het is waar: ik moet u, Mijnheer het geld, dat ik u fchuldig ben, nog teruggeven. Hoe zal ik u intusfchen de goedheid, die gij voor mij gehad hebt, vergelden! Waarlijk! gij hebt mij on- ...”