Your search within this document for 'zak' resulted in five matching pages.
1

“...een wanhopig ai wai! ai wai! doen opgaan. Alles vlugt; alles tracht naar een veilig heenkomen. De verwarring en ontfteltenis deelen zich, ook aan de bezadigdften, mede. * Wat mag er gebeurd zijn?... Het was als of een geweldig onweder het gebouw te morfelen llog. Hoor! i.. nog dreunt het en kraakt het, dat iemand hooren en zien vergaat! Wat is dat?... f Stil! maakt allen plaats! Daar treedt iemand den ingang der gehoorzaal binnen. Het is een af- gevaardigde des beftuurs. Hij wuift met zijnen zak- doek en. vermaant tot ftilte! Zijt allen een oogenblik bedaard, lieve vrien- den 1 dus zegt de binnentredende, wien de ontfteltenis op het gelaat geteekend ftaat, maar die zich van den eerften fchrik aanvankelijk fchijnt her- fteld te hebben. Herftelt u zoo veel mogelijk! Het had erger kunnen afloopen. De wind heeft een gedeelte van het dak verbrijzeld en wegg$- nomen. Dat verfcbrikkelijk geraas werd veroor- zaakt door de brokken puin, die napr beneden Z Horteden, en den trap en ingang hebben...”
2

“...zit; dat is dan toch nog christelijker, want dan weet iemand, waaraan hij zich te houden heeft. ,, Dat zeg ik ook! hernam Kapitein van der Stap, een glaasje infchenkende. Ik kan .ook ,, niet lijden, dat iemand zijnen evenmensch met een valfchen fchotel bedient. Gij moet echter uit dit gezegde niet afleiden, vervolgde Prouwelman , dar ik, iedert ik het ,, boord verliet, een kniesoor of wantrouwige vent ben geworden, die denkt, dat alle men- fchen het er op toeleggen om hem eene kat in den zak te verkoopen. Neen, Jan! dan zoudt 'i3 g'j Barend Prouwelman nit meer kennen. 33 Ik geloof integendeel, dat juist daar, waar men ze het minst vermoedt, nog vele zeer brave lie- den worden gevonden, menfchen op wie men ,, aan kan, maar die in den omgang met die zo- 33 genoemde fijn befchaafde en fijn gepolijste we- reld, even zulk een krom figuur maken, als een landfoldaat in het want van een oorlogfchip. Maar, dit is er van de zaak: ik ben een weinig terug gekomen van die algemeene trouwhartig-...”
3

“...D NE VAN CURAgAO. ifs Sal zijn, den brief kunne openen en zich naar den inhoud er Van gedragen En nu, lieve, beste Vriendin! ik neem door de- ken te gelijk affcheid van u. Waarfchijnlijk zak ik u in de eerstvolgende Vier f vijf maasden niet fchrijven, dewijl ik dan op reis zal zijn en de ver- zending met den post het briefloon te zwaar maakt. Doch zoodra ik terug ben, zal ik u fchrijven; dan zend ik u een geheel reisverhaal over, hetwelk dan mogelijk nog eens, uitgebreid en met geleerde aan- teekeningen voorzien onder den eenen of anderen wijdluftigen titel, in ettelijke deelen in folio, met platen, portretten en! afzonderlijken atlas, trots de feisbefchrijvingen van Cook en von Humboldt, in druk wordt uitgegeven !... Leef intusfchen gezond, vrolijk en gelukkig. Zijt hartelijk van mij gegroet. En groet van mij uwe lieve, achting- waardige ouders. Denk fpoedig te antwoorden} en vergeet niet, in geval gij binnen de eerstvol- gende twaalf dagen niet kondet fchrijven, uwen brief alsdan aan...”
4

“...volgde zachtjns haar voorbeeld; nu bleef het onderhoud aan Jufvrouw Dalman en mij alleen. Of wij elkander gevielen? Maak dat op, uit de vertrouwelijke wijze, waarop zij mij van hare overledene ouders en vorige wponplaats fprak. Toen zij van Bertingen ophaalde, noemde ik u, en aanftonds werd onze kennismaking nog inniger* hartelijker gemaakt. Wij waren nabij het dorp Maarsfen; het overige gezelfchap was weder in de roef gekomen; de Schipper kwam het geld voor de vracht ophalen; elk tastte in zijnen zak; ook Jufvrouw Dalman opende haar knipbeursje; de beurt was aan haar. Daar is een rijksdaalder, Schippertje! fprak zij, den man geld gevende. Dan moet de Jufvrouw vijf en twintig ftui- vertjes terug hebben, hernam de Schipper, zijn geld afpasfende. Maar, met verlof! ver- volgde hij, den rijksdaalder op de hand wegende en naauwkeuriger beziende: ,, dat ftuk geld deugt niet; het is valsch. Hebt gij dat wel regt, yriend? vroeg zij, yreesfelijk onthutst, en eene hevige kleur krijgende. Ja wel...”
5

“...nog eene achternicht, maar die ik, op >1 dit oogenblik, niet weet waar geftoven of ge- - vlogen is. En deze nicht, Mijnheef! mag ik weten, van wat plaats en hoe zij genoemd is ? *> Zij is eene Jufvrouw Dalman; haar vader was Predikant in zijnen tijd, en ftond te Bertingen, dat een plaatsje in Gelderland of Overijsfel is. En gij weet niet, waar deze nicht zich he- rvindtMijnheer ? en zij is uwe eenige nabe- ffaande ? Zoudt gij niet wenfchen haar aan te treffen? Ja, Mevrouw! ik wilde een zak guldens fchul- dig zijn, konde ik er maar achter komen, waar het lieve kind zwerft. Welnu, Mijnheer van der Stap ik verheug mij, misfchien in flaat te zijn, u goede berigten nopens uwe nicht Dalman mede te deelen. Ei! wat gij daar zegt, Mevrouw! Ik fla er verfteld van ! Dat de blijdfchap u niet doe ontftellen, Mijn- heer! wanneer ik u zeg, dat uwe lieve nicht zich hier te mijnen huize bevindt ; dat zij mij- ne gezelfchapsjuffer en meer dan dih, dat zij mijne vriendin is. Gij zult...”