1 |
 |
“...II.
TOONEELRAMPEN.
> Ijfieve hemel! dat is een naar pfchrift... ram-
y, pen! Wat fielt zich dat bitter droevig in!-
y, Neen dan nam de vorige afdeeling een vrolijkec
begin.
Met uw verlof, lezer! Oordeel niet te voorba-
rig! Het is waar, het pfchrift belooft oppervlakkig
niet veel vermaklijks. Maar dat hechten aan op-
Ichriften, zoo van menfchen als uithangborden, is
ook een bijster dwaas ding. Er zijn lieden, die
altijd even wit kunnen lagchen, altijd eene fcherts in
den...”
|
|
2 |
 |
“...3(50 DE NEEF VAN CURA£A.Q
,, Maar neef! fprak Jufvrouw van Punte^
tot den Kapitein, toen deze haar onder den maal-
tijd berigtte, dat hij zijn vertrek op den volgenden
morgen bepaald had: Ik wit toch niet hopen,
dat gij meent wat gij daar zegt?
Ja, wis en waarachtig! meen ik het, hervat*
te de Kapitein. Ik beftel*, heden middag nog,
,, een rijtuig, waarmede ik, morgen ochtend de-
,, terugreis aanneem.
Wel neef! dat is u immers geen ernst?
Hoe is dat voornemen zoo fpoedig bij u opge-
komen V
Hoor nicht ! gij moogt wel zwijgen. Ik heb
alle achting voor u verloren.1
Hoe, neef de Kapitein!... wat zegt gij daar?...
alle achting voor mij verloren?... Ach! wat
zijn dat voor booze .ingevingen, neef van der.
,, Stap?'
Blijf .mij, met uw gcwaamvel van boord,
nicht'! Ik heb met dat fchijnheilig gejank niet
te fchaffen....
. Neef, neef! wat vijandige taal is dat! ik ftop
beide mijne ooren digt! Ach, neef! gij drukt
, mijn gemoed, door uwe fpottaal, zoo ter neder,
Schaam u, nicht! Foei...”
|
|