1 |
 |
“...uwe tante geheim. Als er
iets van uitlekte, meisjelief! was zij niet te goed,
u de gelegenheid daartoe eens voor altijd te bene-
men en u, uwe ftoutheid met nieuwe kwellingen
betaald te zetten. Mijn wensch is, dat uw ver-
trek wel gelukken moge en gij behouden bij Roos-
je Verschuil moogt aankomen, waar gij van
harte welkom zult zijn. Heb ik u gezegd, waar
Rqosje te Jmfierdam woonachtig is ? Ik meen,
ja. Tep overvloede, zie hier nog eens de opgave
yap hare woonplaats; Prinfengracht, nahij de
Wes-...”
|
|
2 |
 |
“...Junij x8..
Waarde Vriend!
Gij zult wel verlangend zijn te vernemen, in
hoe verre ik in mijne oogmerken gedaagd ben. Ik
heb beloofd u te zullen fchrijven, zoodra mijne
zaken zouden afgeloopen zijn. Thans een weinig
tot rust gekomen zijnde, ga ik aan mijne belofte
voldoen en zal u mijn wedervaren omftandig mede-
deelen.
Gij weet dan, dat ik den 24lten Mei van u uit
Zevenaar vertrok. Nog dien eigen morgen had
ik eene ontmoeting, die mij aangenaam verraste.
Een eind wegs aan gindfchen kant, het dorp Wes-
tervoort, kwam ik eene fourgon op zijde, waarin
twee van mijne krijgsmakkers zaten, met welke ik
uit Siberi gekomen was en die ik, drie dagen te
voren, in Wezel had achtergelaten. Zij moes-
ten de eene in Utrecht, de andere te Weesp
zijn, alwaar hunne familin woonden. De overige
van onze lotgenooten, die den togt met ons ge-
blaakt...”
|
|
3 |
 |
“...bleef haar dus voor een
onfchuldig meisje houden, dat door list en ondeugd
in het ftriknet was gelokt; mijne belangftelling in
haar vermeerderde, naar mate ik meer in dit goede
denkbeeld verfterkt werd; en nu wenschte ik flechts
in fiaat te wezen haar, als een flagtoffer van de
boosheid eens anderen, uit het verderf te kunnen
xedden. Doch, hoe onzacht werd mij opgehelderd,
welk eene zij was!... Laat ik trachten mijn ver-
haal bedaardelijk voort te zetten.
Laatstleden woensdag avond, was ik in de Wes-,
terkerk geweest, alwaar een neef van Mevrouw
Swarthoven had gepredikt, die ergens op een
dorp in Gelderland als Predikant ftaat, en van
wien ik met eenigen lof had hooren fpreken. Uit
de kerk komende, herinner ik mij, nog iets aan
Chrisje Elzenrijk te zeggen te hebben, en fteek
dus, zoo na in de buurt zijnde, even over, naar
de Egjelantiersgracht. Aap hare deur komende,
zie ik dat dezelve aanllaat, en begeef mij derhal-...”
|
|