1 |
 |
“...int zoo wij niet, op onze beurt, oz* navol-
,, gorr hebben. ..
,, Dat is toch eene vrij duistere taal! Dus-
viel de Heer Knuppelbusch die met wijsgeerige
fcherpzinnigheid .had toegeluisterd, den Notaris in
de rede.
,, Begint gij ook al voor duisterlingen te fchel*
,, den ? hernam de Heer Sperwer in edelo
drift ontdoken, op een vergramden toon. ,, Dat
is thans aan de orde van den dag: elk onwaar
,, dige werpt ons den naam van Ridders van den
domper naar het hoofd! Maar geen domper baat
er! de vlam uwer Jakobijnfche verlichting flikkert
,, te hoog: zij dreigt ten dake uit te (laan; doch
,, wij zullen haar blusfchep! de baniere des op-
(lands is geplant! ridderlijk zullen wij lcain-
pen','?..,....”
|
|
2 |
 |
“...wiens name de handelgemeenfchap werd
gedreven. Jan die genen lust had het geliefkoosd
boord met eene plaats vr den fchrijflesfenaar te
verruilen, zat achter het fcherm; hij droeg voor
zijn aandeel, de klinkers bij; Delme zijne han-
delkennis, beproefde trouw en werkzaamheid. Zoo
waschte de eene hand diar de andere, en beiden
werden met rijke winden gevuld.
Omtrent dezen tijd- ontdond de drijd der onaf-
hankelijken in Zuid-Amerika i het vuur des krijgs,
dat lang gefmeuld had, borst thans in laaije vlam-
me uit. Die omdandigheid wakkerde de onderne-
mingszucht der kooplieden aan. Delmes fchran-
der oog ontwaarde ras, dat men, om voordeel te
doen, zich in de nabijheid van het oorlogstooneel
moest bevinden, Om geene kanfen te laten voor-
bijgaan, Vdevende van per Stap, naar Curasao;
vestigde er zijn verblijf; en had weldra met de
Yoornaamde hoofden der onafhankelijken belangrijke
betrekkingen aangeknoopt. Delmes kantoor werd
ljet kanaal, door hetwelk millioenen in de fchat-
kisten der Europefche...”
|
|
3 |
 |
“...oogenblik juist van de hand; de
Kapitein geeft zich derhalve zelvn de moeite om
ecns naar de keuken te gaan en zijne meerfchuimen
pijp weder te ontfteken. Hij zoekt tot dat einde
eenen zwavelftok; maar dien zoo fpoedig niet vin-
dende, neemt hij van onder ecnige peperhuisjes en
ander fcheurpapier, welke daar op den rand van
den fchoorfteentnantel liggen, een ftuk papier.
Jan van der Stap, die niet gewoon is, zoo
iets angstvallig te bekijken, eer hij er gebruik
van maakt, rolt dat op, wil het aan de vlam
ontfteken en... maar holla, wat! daar valt zijn
oog op eene naamteekening; ijlings trekt hij het
ftuk papier terug ; en loopt-vlugtig eenige regelen
over. . In deze handeling troffen wij zijn Ed,
zoo even aan. ,, Wat is dat?*... booten wij
hem andermaal vragen; terwijl hij, na het papier
ontvouwd te hebben, hetzelve naauwkeuriger be
zigtigt, en nu ontwaart, dat het den volgenden
brief behelst-....”
|
|