Your search within this document for 'vak' resulted in twelve matching pages.
1

“...I VOORBERIGT. J^e kleinigheid, welke ik mijnen Landgeilooten aanbied, is de vrucht van epne proeve, door mi* in den luimigen fchrijftrant genomen, en beflemd tot eene uitfpannings-lektuur in verlorene oogen- blikken en bij gebrek aan betere bezigheid< Er is misjchien wel geen vak in onze Neder duit- je he Letterkunde, waarvan de bewerking aan zoo veel moeijelijkheid onderhevig is, als het luimig genre; het is deze joort van lekt uur, die, meer * a dan 2...”
2

“...Mijn zoon aan het kleermaken ?.. Neen! daar werd onze Jojakim niet voor in de wieg gelegd. UEd. zoudt niet gelven welk een vernuft er achter fteekt. Hij maakt.... wacht eens! hoe drommel heeten ze ook?. .Ja, nu kom ik er op j ^ hij maakt ook At*... Aithij.. dithyramben. Seldrement! baas, die dingen heb ik in mijn leven niet hooren noemen. Wat is dat voor tuig? . Om UEd. de waarheid te zeggen, hpt is mij ook te hoog: ik verfta ze niet. Maar onze boek- houder, de Heer Ossepoot die zelf aan het vak doet, zegt dat het een verbazend diepzinnig werk is; althans dat het een karei moet zijn, die ze maakt. Dan is dat misfehien zoo veel, als zijne eigen- lijke kostwinning? Och neen! bloot liefhebberij. UEd. begrijpt, geld verdienen ze er niet mde; het gefchiedt uit fmaak uit zucht voor de wetenfehappen, zoo als de Heer Ossepoot dat noemt. Als hij er dan een goed ambacht bij verftaat, en met zijn handwerk nog al iets kan verdie- nen, dan hebt gij een bolletje van een jongen, baas. Ambacht, zegt...”
3

“...UEd. te dienen. Maar tegen- ,, woordig ig hij al zoo veel weet Ed. ? als de opperfte van het gezelfchap, en hij zal , het nog wel verder brengen. Tusfchen ons, in ,, vertrouwen gezegd! ~~ de groote fchouwburg moet er onder, als mijn zoon zich denzelvenniet aantrekt: daar loopt het hard naar toe. Doch , onze Jojakim heeft gezworen, dat hij geenen , voet op het ftadstooneel zet, of zij moeten hem aandeel in het beftuur en het heft in handen geven. . Is uw zoon dan zulk een meester in dat vak? Mijn lieve Heer Sperwer! zulk fpelen, als ,*de jongen doet, dat gaat alle geloofbaarheid ta boven. Zie! er op te roemen zegt niet met al; " maar UEd. moet hem, met uwe eigene oogen, 59...”
4

“...lootjes te voorzien: er zijn er nog maar weinig meer voor handen; en het is bovendien' eene bijzondere gunst, dat UEd. dezelve bekomt, uit hoofde UEd. alhier woon- achtig en evenwel geen inteekenaar zijt. Hoor maar eens! ik geloof, dat hij, op dit oogen- blik, juist bezig is, zijne rol te ribbeteren.n Ik zal geen gebruik van uw aanbod maken, mijn goede Knuppelbusch Ik voor mij behoef, om treurfpel en te zien, niet naar den fchouw- burg te gaan: wij beleven aanhoudend treurfpe- len in ons notariele vak, waarin zij iemand zoo goddeloos doen bloeden, dat hem de oogen er van overloopen. Dat regt van registratie, mijn goede man! is de dood aan de praktijk! Er gaan geene drie maanden om, of zij houden mij voor eenige franken wegens boeten aan het been; dat zijn tooneelen, waarbij ik wel zou kunnen fchreijen, offchoon het anders een knappe vent mogt zijn, al had hij honderd jaren lang treur- fpelrollcn vervuld, die dit van mij gedaan krijgt! Daar verzie ik een half anker rijnwijn onder, dat mijn...”
5

“...DE NEEF VAN CURASAO. *7 men geest dier heerlijke tijden I Maar ziet, lieve menfehen! daar komt n nieuwigheidzoe- ker met zulk een pothuis op rollen door Am fiets ftraten, en dadelijk volgt eene wufte menigte zijn ligtzinnig voorbeeld na! Een nieuwtje! ,, roepen aanftonds duizend ftemmen. En duizend ftemmen antwoorden: ja, ook al een zegenrijk gevolg der doorbrekende verlichting in alle vak- t, ken van kunst en wetenfehap, deze uitvin- ding!.,., Ja wel! lieve vrienden, dat nie- mand u wegflepe! Voorloopers van den anti- ,, christ, die in ons midden opgroeit, deze wandelende gevaarten! Werktuigen van den hoog- ,, moedsduivel, die al hooger en hooger tim- ,, mert, het nederig Amfterdamfche toefleedje 9, tot een veel geruchtsmakenden brommert verheft, en ook dezen weldra op hoogere wielen zal zetten! Maar!,, daar zijn er nog in den lande, die, met de onzalige zucht tot navolging niet befmet, dien nieuwigheidsgeest zullen trach- ten te fmoren, waar zij hem ook op het fpoor...”
6

“..., waar* ,, van ik het deerniswaardig flagtoffer was ,, Ik, mijnheer Sperwer ?. Ik ? ene fraaije klucht! Ik dacht nog al, dat.. > ,, Daar zit hem de knoop! merkte de Heef ssepoot aan. UEd. moest eigenlijk niet ,, gedacht hebben, mijnheer Knuppelbusch fprak hij, zich tot den befchuldigde wendende. Als UEd. onze ftaatsleer beleedt, dan zoudt Ud., met verlof gezegd, nooit Verder denken , dan uw neus lang is; dat is, met andere ,, woorden,al wat niet regtftreks tot uw achting* ,, waardig vak als meester 'kleermaker en lakenwit^ kelier behoorde, moest UEd. zoo vreemd zijii, 9, als de weg door Fezzan. ,, Ei, met uw welnemen! hernam de Heef Knuppelbusch die zich voor het eerst in zijn leven, om zijn denken hoorde verketteren, en op .zijne beurt ongemeen fnedig kon zijn. Dan moest Ed., als boekhouder op mijn kantoor, ook s, het toneel laten varen. ,, Die aanmerking, mijnheer Knuppelbusch! is, C i, &...”
7

“...zijrf handen fpuwende< - y, Zie eens! voer de Heer Ossepoot zich tot partij, wendende, voort: de zaak is ei- genlijk aldus gelegen : de * 'Heer Knuppel- n busch bij voorbeeld, denkt 'met "ns eri- ftemmig of-hij- denkt mt ons niet eeri- n ftemmig. Nu ftel ik- ht eerf gcvAl: denkt zijn Ed. niet' ons eenftnimig,'dan denkt hij niet en blijft aan ht kleermakerij Mair i1 tegenovtgefteld-; luister wel 'toel' derikt n zijn Ed. roet ons -hit -eenfleinmig, dai derikt treedt buiten zijn zoo nuttigt Vak, en wordt dus doende een gevaarlijk wezen ih dd -s3 . 4 v maft-...”
8

“...DE NEEF VAN CURASAO. 49 ' hij voor den besten niet uit den weg te gaan; hij was een puiks puik kareltje in zijn vak; de kqop- vaardij-kapitein zat er in, als of hij er in geftem- peld was. Maar met opzigt tot zoogenaamde alge- meene kundigheden, zat het er bij onzen Jan niet diep; met iets wetenfchappelijks, dat niet uitflui- tend tot zijn beroep behoorde, behoefde men heid niet aan boord te komen; daar wis hij geen hoog- vlieger in; hij gaf er zich ook niet voor uit maar wilde zelfs wel Weten, dat hij, wat kunstkennis of fmaak betrof, niet bijster hoog timmerde. Doch, waar hij eignlijk een volflagen breekebeen in mogt heeten, - djt was in de kennis en beoordeeling van karakters : daar was hij nu maar geheel niet in te huis; de verkeering met menfchen was hem eene zee, waarin hij telkens op klippen fliet. Dit kwam ook veelal daarvan daan, dat hij ht doorgaans niet digt onder de kust hield, maar ge- woonlijk te fchielijk met de lieden van wal flak,en de wijde plas op ging, zonder te weten...”
9

“...door een fpel der kunst wordt voortgebragt. ,, Z zoudt ook gij handelen, Jufvrouw Gron- ne ! zegt hij tot de weduwe zijns vriends, die zich, bijdit waarlijk teeder tooneel, innig bewo- gen gevoelt, maar hare aandoening zoo veel moge- lijk tracht te verbergen. . Het tweede hedrijf is geindigd. Kapitein van der Stap onderhoudt zich regt aangenaam met Jufvrouw Gronne. Prouwelman is in gefprek getreden met eenige lieden, die in zijne nabijheid zitten., allen grondige kenners en beordeellaars in het vak. Maar er ontftaat op nieuw een vrees- felijk geweld in de gehoorzaal, De geest des kwaads en des oproers fchijnt, heden avond, met eepig? kwaadwilligen onder de toefchouwers te hebben zaamgezworen, om dezen tempel der kunften en der vriendfchap tot eene fchouwplaats der afzigtige tweedragt te verlagen; of, gelijkt Kapitein van der Stap zich uitdrukt, het fchijpt, dat zy het hier, heden avond, op eene vechtpartij hebben toegelegd en kortjan voor den dag moet komen. r Doch, dank zij den ijver en...”
10

“...DE NEEF VAN CURASAO. .83 mijn leedwezen-moet ik opderrons gezegd,!, >, bekennen, dat UEd. niet kwalijk onderrigt zijt. 9, De goede Heer Knuppelbu^c^. is een \yerk$aa,pa en ijverig man, die gaarne op eene eerlijke wijzp ,, door de wereld wil, en npp ik geloofin zijp 9, vak niet jnkundig is. Maar de;njan is.te z^vak,, j, tetoegeyend; hij laat zich geheel door zijne, kip- deren beheerfchen; zijn boekhouder, een won- ,, derlijk mensch, beftuurt hem geheel. Ik zie ,, dit alles, doch kan, even daarom, niet van mij ,, verkrijgen, den man in deze omftandigheden te verlaten: er komt veelligt een tijd, dat mijn .j, raad hem van nut. kan zijpr.,. dl Sakkerloot! dat is.., kordaat geclacht,. Juf- vrouw! Ja, lieve Jufvrouw Gronne! gij doet wl, dat gij daar eene; hand aan. het roer ,, houdt; ik moet daaruit nog meerdere achting ,, voor u opvatten; gij denkt volkomen als uw brave Eldert, die ook voor zijnen eycnmenscli ,, iets over had, al moest hjj-^dEerxii optb^ren. Kijk! ze mogen dan praten...”
11

“...ouderlijke nalatenfchap uitmaakte, verkocht en de boedel .vervolgens tot effenheid gebragt was, hield zij naauwelijks' zoa veel over, als genoegzaam was, om voor eenigeit tijd in haat onderhoud te kunnen voorzien. Het vooruitzigt was voor Henrictta' allezins zorgelijk. Zij was. ng te jong om in eene be- trekking als de mijne te worden geplaatst, ook was zij, ffchoon van haren vader eene zeer befchaafde opvoeding genoten hebbende niet tot Gouvernante opgeleid. Wij moesten derhalve om een ander vak van beftaan denken. Zij kende, behalve', hare moe- dertaal het Fransch en Hoogduitsch; zij was ta- melijk bedreven in vrouwelijke handwerken n het L bloem-...”
12

“...ipa DE NEEF VAN CURASAO. Heer van der Gaard zit er warmpjes in; en houdt zijne kostfchool ilechts aan, om eenige bezigheid aan de hand te hebben; en misfchien ook ten gevalle van zijn aan (taanden behuwdzoon Burnagel, die naar ik hoor ongemeen bekwaam voor zijn vak moet zijn. Overigens is Burnagel van eene deftige afkomst; zijn vader moet in eene ftad in Vriesland, Advocaat, en ten gevolge van vroegere onlusten uitgeweken geweest zijn, en daar- na zijne bezittingen verloren hebben. Ziedaar het verzochte narigt! Meer weet ik u, van Hendrik. Burnagel niet te zeggen. Gij hebt mij nu wel begrepen ten aanzien van Henrietta's overkomst, niet waar? Ik hoop, dat zij er over denkt gelijk ik, en geene zwarig- heid maakt om mijn aanbod aan te nemen. Gij zult haar wel onderrigten hoe ik in dit opzigt denk; behoudens alle welvoegelijkheid, is het bij ons naar oud Hollandfche wijze, hoe minder pligt- plegingen des te aangenamer! Nu had ik bijna nog vergeten u eene goede en vermakelijke 'reis te wenfehen...”