Your search within this document for 'si' resulted in seven matching pages.
1

“...I K i Tgfay SoO SH K PlS §m| Uf mmm mm. 1111111 ii mmm, si Z\J&1 '^SBBjj HMBB H ifi SfeB Mala EmRM g|, t ssshs p9K Bilin ai pssisji mm mmm MS t$ rm i &S| MBf hu VrwiOt 9i 1S£ IWI mm mm mWm mm mm m- - .-,' : ,r''" -* mm mm wmm MW IH mm wm mm IBW * TO Miffi i 3#fej i**K WkzmmmmiM mmrnn m-r...”
2

“...O DE NEEF VAN CURASAO. * livv verlof! Mosjeu lallumette! apporte wt peu ici de ankrejee met de plume, pour crire. ,, Si! Monsieur Kenuppelebousse liet zich eene vervaarlijke item, van. uit des Heeren Knup- pelbusch fchrijfvertrek hooren; eri te gelijk fprong er iemand met eenen pas de shawl voor den dag, die onder aanhoudende buigingen en het gelispel van ,, Messieurs / Ffessieurs den Heer En up - pelbusch bevallig ednen inktkoker en pennen aan- bood. H Uwe woonplaats?.... vroeg de Heer Knuppelbusgh, zich weder tot Van der Stap wendende. Is voor als nog ten huize van Barend Prou- y, welman oud-opperffuurman, op de Gelderfehe , Kaai, nabij den Buitenkant 4 in eenen victualie- winkel, Fi done! ee lourdaud!99 Dus borst Juf, vrouw Hortense de oudft dochter des Heeren Knuppelbusch uit, nadat kapitein Van der Stap even de huisdeur achter zich had. Fidonc / herhaalde zij, en trok haren neus, di eenen verzamelaar van legpenningen, het profil van Keizer Galba zou hebben te binnen gebragt...”
3

“...$3 DE NEEF VAN CURASAO. si zegt 5 als er tusfchen hen kwaad haar,zit; dat is dan toch nog christelijker, want dan weet iemand, waaraan hij zich te houden heeft. ,, Dat zeg ik ook! hernam Kapitein van der Stap, een glaasje infchenkende. Ik kan .ook ,, niet lijden, dat iemand zijnen evenmensch met een valfchen fchotel bedient. Gij moet echter uit dit gezegde niet afleiden, vervolgde Prouwelman , dar ik, iedert ik het ,, boord verliet, een kniesoor of wantrouwige vent ben geworden, die denkt, dat alle men- fchen het er op toeleggen om hem eene kat in den zak te verkoopen. Neen, Jan! dan zoudt 'i3 g'j Barend Prouwelman nit meer kennen. 33 Ik geloof integendeel, dat juist daar, waar men ze het minst vermoedt, nog vele zeer brave lie- den worden gevonden, menfchen op wie men ,, aan kan, maar die in den omgang met die zo- 33 genoemde fijn befchaafde en fijn gepolijste we- reld, even zulk een krom figuur maken, als een landfoldaat in het want van een oorlogfchip. Maar, dit is er...”
4

“...bodem had bereikt. Verplaats u nu voor eene wijl in mij- nen toefiand, vriend! en befef welke aandoeningen er in mij omgingen, nu ik mij na vijf rampfpoedige jaren, behouden en vrij, op deze eigene plek hervond! Het is waar: vijf jaren flechts waren er finds dit mijn laatst bezoek aan Bertingen verloo- pen; doch, wat was er niet al in dat korte tijdsbe ftek voor mij gebeurd! daar tusfchen beide lagen jRw/tfdj-flagvelden, de bloedftroom der Berezina , mijne krijgsgevangenfehap in de woestijnen van Si- beri, en de herftelling van Nederlands onafhanke- lijkheid Houd mij dezen uitftap op het veld des geheugens intusfehen ten goede; daar het her- denken van die oogenblikken voortaan tot de fchoon- fte herinneringen mijns levens behoort. Ik ga 11 van mijne aankomst .te Bertingen verhalen. Na mijne verbeelding, op den bewusten heuvel- top eenige oogenblikken aangenaam te hebben bot gevierd, beval ik mijnen voerman onzen weg te vervolgen. Wij reden zachtkens voort, onder het neigen der avondfehemering5...”
5

“...*56 DE NEEF VAN CURAQAO. 55 pitein Heijden gisteren, aan tafel dat bekoor- 5> lijke fchilderijtje ophing? Boone wat zegt gij daar ? Verwondert u dat? Pah! ik heb er meer gekend, die in den beginne zulke heilige boon- tjes waren; doch meent gij, dat ik mij daardoor laat verfchalken? wie zou het achter dat madon- nas gezigtje gezocht hebben, niet waar ? Ja, si vriendje! ik ftond er zelf van op te kijken, toen si ik het nufje voor de eerfte maal bij mama Pa- 5, lonnier ontmoette ; het plagt immers al teeder 5, en vroom te zijn wat er aan was! Ha, hal eene fraaije zeldzaamheid op mijne eer! zulk een Domins duifje ! Maar, het kan ook welligt een meisje zijn, ,, dat fprekend op Henrktta Dalman gelijkt, zeid ik, denkende aan hetgene Jufvrouw Gronne mij had verhaald. Ja! wel bekome u de maaltijd! Of ik haar 5, niet zelve gefproken en herkend had! Neen, ,, neen! het was Henrietta Dalman maar al te wel. Zelve gefproken en herkend, zegt gij? Ja! voor den...! Niet waar, Langschmid ...”
6

“...zoo veel de aandoening hem toelaat met afge- brokene woorden uit te drukken: U, lieve, si edele vriend! u, zijn drie menfchen, naast ji den Hemel, hunne redding verfchuldigd. Zon- si der uwen moed, mijn lieve Mijnheer! was het 3i met ons alle drie gedaan geweest; ik, mijn bra- 33 ve Robbetje en deze voerman waren naar de si kabeljaauwenkelder gegaan, zoo waar ik hier als si een zondaar voor u fta! En wat mij eigenlijk ii bet meest getroffen heeft, dit is, dat gij uzelven si ean het grootfte. levensgevaar hebt blootgeftekW si want er mangelde nog maar n frisfche ruk aan, n en die fatanfche paarden hadden u medegefjord, n mijn lieve man! alsof gij een rol oud zeildoek waart geweest. - Zie, ik kan het zoo niet zeg- gen, als ik het wel meen; maar, waarachtig! i ik gevoel in mijne ziel, dat ik u duur verpligt ben. Jongenlief!... of Mijnheer, zoo als gij 3i heeten moogt, want ik zeg dat, geloof mij, si niet uit minachting, kondet gij in mijn hart lezen!... Spreekop, lieve, beste vriend! ...”
7

“...34+ DE NEP VAN CURASAO. v want bij dat grollige zamenftel, hetwelk wij, 5i de Heer Ossepoot en ik, onder ons gezegd! si toen gek genoeg waren, om mede aan te kle- >5 ven, was voor geen koperen duit zijde te fpin- r> neH j wij dachten, in onze eenvoudigheid, dat er opgang mede zoude te maken geweest zijn; ,, maar, mijn lieve Knuppelbusch men ftak er den draak mede en het wilde niet aan den man. Sinds hebben wij er ons afgemaakt, en gelijk het wel te voorzien ftaat, dat kostelijke felfel zal eerlang wel geheel op de flesch ge- s raken. Kapitein van der Stap en zijne echtvriendin (maken thans, bij al de genoegens van het dille huisfelijke leven, ook het geluk van wl te kunnen doen. Het is door hunne voorthelping, onderftand en aanmoediging, dat hun vriend, de nijvere Knup- pelbusch thans weder in ftaat gefteld is om door vlijt en oppasfendheid zijne zaken naar wensch voort te zetten. Jojakim is fedrt bij de kompag- nie van den Heer Renberg ingelijfd, en door zijn braaf gedrag, reeds...”