1 |
|
“...DE NEEF VAN CURASAO. tfp
zegt van der Stap, blozende van verontwaar-
diging.
Spotternij zegt Ed.
Ja! In het rijmpje ftaat van ten achtbaren
tempel. Dat gelijkt nu immers nergens naar,
het komediefpelen op de kerk te pas te bren-
30 Sen---,
Klink, rink, klink!... liet waarfchuwend fchel-
letje geeft het fein tot algemeene ftilte en aandacht.
Stilte!... Zitten dddr!.. Hoeden af! Ja
wel! hoor mij zulk een vreesfelijk geweld eens!
hoor dat gefchreeuw en gedruisch! Er is geen
bedaren aan. De rollezer komt van zijne plaats
te voorfchijn.'
Hik whaarsebjauw het geheerd piebliek for de
y. lhaatfte mhaal! dus luidt s mans ernftig
vriendelijke toefpraak. As jelhui niet bedhaart,
kennen we honmochelich ftbaan te beghinnen.
Maar neen! het baat niet. De toefchouwers
hooren hem niet eens. Het is, of het geweld
zelfs verdubbelend toeneemt. De ganfche gehoor-
zaal ftaat op een eind. In dit oogenblik treedt
een der beftuurderen uit zijne loge te voorfchijn.
Iemand die in oogenblikken van...”
|
|