1 |
 |
“...welke aangename dagen gij in
den kring van deze beminnenswaardige menfchen
zult flijten.
Van eene briefwisfeling tusfchen ons kan gedu-
rende mijne reis wel niet komen; ik was echter
gaarne van uw wedervaren onderrigt; en om dien-
aangaande uit de onzekerheid geholpen te zijn, ver-
zoek ik u, om dadelijk na uwe aankomst te Am-
fterdam, eenen brief voor mij aan den Rentmeester
op Vredeshdm te zenden; aan wien thans insge-
lijks een brief van mij afgaat, waarin ik hem ver-
zoek, mij uwen bvitpostc restante naar Konftanz
over te maken, alwaar de Heer Hoogbrand in het
begin van Junij denkt aan te komen en eenige da-
gen door te brengen. Zoodra zich weder eene zoo
gunftige gelegenheid als deze aanbiedt, zal ik aan
u en Roosje fchrijven. Wanneer gij mij nu en
dan ecns eenen brief wilt zenden, maak denzelven
dan over aan den Rentmeester, die van tijd tot
tijd in de gelegenheid zal zijn, mij de brieven in-
gefloten te doen toekomen. Ik zou u veel kunnen
verhalen van den heerlijken weg, welken wij tot...”
|
|