Your search within this document for 'reis' resulted in 34 matching pages.
 
1

“...vertrouwen, onder ons! Zie hier de aan- leiding! Een man van aanzien en gezag, had mij zijne befcherming en zijnen invloed toegezegd. Wat gebeurt ? De gelegenheid doet zich Nop, dat ik die noodig heb. Ik maak hem zijn woord indachtig. Wat doet hij ? Hij heeft zijne gunst bereids aan eefien anderen gefchonkn. Het m geval komt andermaal, dat hij mij dienen kan. Ik meld mij wederom aan. Hetzelfde antwoord : hij kan zijne gunst geen tweemaal wegfchenken. Het valt eene derde, eene vierde reis voor. Ik houd aan; maar word niet opgemerkt; men gaat mij voorbij. Zich zelven te gevoelen en te worden voorbijgegaan,... flik mij die pil eens door, mijnheer Knuppelbusch Wat heb ih te doen ? Ik kende mijnen man, als iemand van zeer...”
2

“...overvloed: daar woonde zijn oude vriend Prouwelman een fnedige vro- lijke vent, die regt gefchikt was, om iemand eenen riem onder het hart te binden; en daar, wilde hij derhalve heen. Nadat de fmart over zijn geleden verlies een weinig gelenigd was, ving hij langza- merhand aan, fchikkingen tot de voorgenomene te- rugkeer te maken. Een tweetal jaren geleden, had hij reeds zijn beroep van koopvaardij-kapitein er aan gegeven 5 thans fchikte hij ook zijne overige zaken tt afdoening. Hij deed nog eene reis naar Nieuw-Tork; fcheidde uit de handelgemeenfchap met Delme; en keerde toen naar Curasao terug, van a...”
3

“...Knuppelbusch bij wien ik nds eenige maanden als huishoudfter woon', hielden niet op, of ik mogt toch het tooneelge- zelfchap, waarvan zij leden zijn, komen bezoe- ken. Ik liet mij overhalen, en woonde dezen avond eene vertooning bij. Wat hoor ik daar?. .. Jufvrouw Gronne, de weduwe van onzen Eldert dient als huis- houdfter? Wel verbruid] lieve mensch, tnoet gij dus tobben in de wereld! Het dot mij in mijne ziel leed. Ik dacht altijd, onze El- dert zou nog al gezorgd hebben, teg'en eene kwade reis ?... Ja, Heer Kapitein! mijn lieve man had ook wel getrouw voor zijne vrouw gezorgd; UEd. weet, hij hield niet van het over boord te gooijen, maar was altijd voor de fpaarzaamheid. Toen mijn brave Eldert kwam te fterven, liet hij mij een matig vermogen na; kinderen hadden wij niet; ik was eene vrouw alleen en kon dus, voor eene weduwe van mijnen (land, deftig burgerlijk leven. Maar mijn beste Gron- ne had zijn geheele vermogen in lands papieren belegd; daar werd ons vaderland in Frankrijk ingelijfd...”
4

“...Ill DE REIS NAAR DEVENTER. Een Overijsfelsch reisje?... Wel, kom aai! ti zulk een uit (lapje is in dit jaargetijde niet onaan- genaam. Als wij maar mooi weder houden eh ,, goed gezelfchap aantreffen! Zullen wij te ,, land over Utrecht, of met den beurtman over Harderwijk gaan? Zacht, lieve lezer! zoo ver zijn wij nog niet. . Er dienen toch fchikkingen tot de reis gemaakt. Doch, dit dddr gelaten! - Hoor eens! het w- der is fraai en uitlokkend: eene kleine voormiddag- wandeling zoude regt verkwikkend zijn. Wij zijn hier, toch in de nabijheid van den Buitenkant: wel- aan!, laat ons een //-luchtje^fcheppen; wandelen wij; een eindwegs op, naar den kant van den Hk F 4 ring-...”
5

“...aangenaam zijn, want die verlangde toch, gelijk een dron- ken matroos naar kooi, om neef en nicht Prouwelman eens te kien; zij wilde hen alle vermaken aandoen. Dat .lieten wij ons al te ,, maal gezeggen en geloofden hem op zijn woord; doch er was, gelijk gij begrijpen kunt, bij mijne vrouw telkens iets in den weg: want zij had het altijd even druk: dan moest er worden ,, fchoongemaakt; dan was de wasch over de vloer kortom! de vent had goed verzoeken: hij zag toch wel, dat er van de reis niet ko- men zoude. Dit maakte hem geloof ik 1 , jjout: want fchoon hij er geen ne van meen- 5 de, gelijk gij ftraks hooren zult: nu werd hij dringend, en hield niet op ons te vragen, wij mogten toch komen, al ware het dan ook voor , flechts drie dagen. Ten laatfte begon hij zich zelfs aan te (lellen, als werd hij er gebelgd over, dat wij niet kwamen; en nu bepraatte ik dan mijne vrouw zoo lang; tot zij belloot, eenen dag of zes uit te breken en met mij naar Utrecht te gaan: hare zuster...”
6

“...hart, en zond dadelijk een dozijn zinkingpoeders! over, met een pakje apenfnuif, dat nicht gebruiken moest, om aan het nidzente komen .waardoor zij de zinkings kwijt zoude ra- ken; neef ontving daarbij een voorfchrift om te- gen de jicht aan 'te wenden : want gij weet, mijne vrouw is'altijd met huismiddeltjes op de been y en verftaat ok een weinig van ,de fijmpathie , V hetgeen zij van haren vader heeft geleerd, die een gewezen paardendokter uit de- Beemfter was. ,, Om weder op onze reis terug te komen! Gelijk gezegd is, wij gingen toenmaals niet, maar bleven ftil t huis. Doch neen! dit heb ik mis, want "dewijl mijne'vrouw toch, eenmaal het reizen in baar hoofd .en er alles naar ge* fchikt bad, deden wij, voor een -paar dagen, 5, een uitftapje naar den Zaan-kant. Neef Haal wijk kwam intusfchen, als naar gewoonte-, getrouw bij ons aanwaaijen, zo dikwijls hij in het verVolg te Amjlerdam moest zijn. En jav V.) ' ,, dan...”
7

“...\ 114 DE NEEF VAN CURASAO. . ten wambuis aan, zet mij eene oude pruik op , en Robbetje, die mede gaat, fteekt zich in ecne oude matrozenplunje, Wie ons ziet en ,, niet kent, zal zweren, dat wij twee arme vis- fcherlieden zijn, die met een opgezetten haai of zeekat te kijk, het land afloopen. Bravo! Laat ons daar eens op drinken! Uwe goede reis en behoudene terugkomst, Jan! Top! zegt van der Stap, den Stuurman befcheid doende. ,, Dat wij elkander in gezonde heid mogen wederzien ! Op den anderen morgen was de reis van Kapitein van der Stap naar Deventer bepaald. De dag verfcheen. De Kapitein had voorgenomen, de reis over Utrecht te nemen; en daarna over Har- derwijk terug te keeren. Gelijk het plan was vastgefield, wilde Kapitein van der Stap onder de vermomming van een armen zeeman reizen, en bij zijne maagfchap, die hij ging bezoeken, voor- geven dat hij zijn fchip en vermogen op zea ver- loren had, en thans genoodzaakt was, bij zijne vrienden in het vaderland hulp en onderfleuning...”
8

“...voor, er regt veel vermaak van te zullen hebben. Maar de goede rondborftige Jan Wien altijd het hart op den tong lag en die thans voor de eerfte maal in zijn leven zoude leeren Veinzen * had geheel buiten den waard gerekend, en niet overwogen, wat al moeite en kunst er aan het fpe- len der voorgefteide rol verbonden Was; voor Ie-* mand van zijne geaardheid althans, was het fchief onmogelijk haar Hechts inen dag vol te houden* Dit bleek al dadelijk uit de wijze, waarop hij zieli toet Robbij op reis begaf: want om hun karakter getrouw te blijven, hadden zij den togt nu ook Zoo fpaarzaam mqgelijk moeten aanleggen; en als een paar arme knapen, die. zich fober moesten be- helpen het voorgenomene uitftapje te voet moeten afleggen. Doch z ver dacht hij niet eens; en ook ProuwelmaN zag dit over het hoofd. Na alvorens een aflcheidsbezoek bij Jufvrouw Gronne te hebben afgelegd, begaf Kapitein van Per Stap zich des middags met Robbij naar de fchuit op Utrecht. Zijn vriend, de Stuurman, Ver- gezelde...”
9

“...uiterlijk voorkomen wel aanduidt. Hij fchijnt, de ongure bejegening, hem door den Schip? per aangedaan geheel te hebben vergeten; er wordt geen woord van gerept. Maar des te levendiger is het gefprek, dat ih de roef gevoerd wordt; het begint met de gewone inleiding: het fraaije weder en de fchoone gezigten ter wederzijde der vaart; en wordt allengs door andere onderwerpen afge- tvisfeld. Straks komt men op het doel der reis en het vervelende van het acht uren lange zitten in de fchuit, Het verwondert mij zegt de oude Heer, die den Kapitein kent, tot dezen, ,, dat UEd, de reis niet met rijtuig maakt. Ik hoorde gisr teren, 'dat UEd. hetzelve had aangelegd; en zag ,, uwen nieuwgekochten kap wagen bij den rijtuig- fchilder liaan. Ja, maar gij moet weten, hernam Kapitein van der Stap, ,, ik kruis thans onder vreemde vlag; want anders is er geene aardigheid aan, wanneer ik bij mijne familie kom. Vat gij? Ha! zoo. UEd. wilt dus waarfchijnlijk de r familie eens verrasfen? Nu! dit is nog al...”
10

“...die reden heb ik mij en mijnen knecht dus povertjes uitgerust, want kwam ik gelijk het behoorde, dan zou het vetpot zijn; doch daar moet geene moederziel een haar van weten. Wie van mijne maag- fchap nu de proef goed doorftaat, en den armen neef hartelijk ontvangt-, die kan op Kapitein van der Stap en zijne vriendfchap ftaat ma* ken! Weldra weet men nu in de fchuit, dat de laafde ingekomene, Kapitein van der Stap heet, die fchat- rijk uit de Wcstindi is teruggekeerd, en zich thans op reis bevindt om zijne familie' te bezoeken, welke hij, in dit gewaad vermomd, op den toets gaat del- len. De Schipper verhaalt dit in vertrouwen aan zijnen knecht; deze deelt het in vertrouwen aan een ander mede; en zoo geraakt het fpoedig, ver- rijkt met eene menigte bijzonderheden door de ge- heele fchuit verfpreid. Ik dacht ook al zegt iemand die in het ruim der fchuit zat en aan wien de knecht dit verhaalde: hoe komen twee zulke vagebonden aan dien fraaijen, gtij'gerden hond! misfchien hebben...”
11

“...U4 DE NEEF VAN CURASAO. leggen; en bergde toen het een en ander in een aardig, fraai gewerkt beursje, hetwelk zij daarna wel verzekerd in haren breizak knoopte. Onder vriendfchappelijken kout en gulle, fcherts vliegt de tijd ongemerkt voorbij en wordt de reis aangenaam verkort. Z gaat het ook hier, daar men weldra aan de gewone ververfchingsplaats te Nieuwerjluis is aangekomen, waar de fchuit eene tweede maal aanlegt. Men is de herberg genaderd 5 de fchuit ligt reeds ftil; en het gezelfchap in de roef, (lapt gezamelijk aan den wal. Maar, nadat men zich weder in het vaartuig heeft begeven; en de Schipper, na reeds een- en andermaal fcheep! fcheep! geroepen te hebben, gereed (laat af te (Ie-? ken, zijn en de,Officiers weduwe,en de Heer, die een zoo bijzonder belang in haar lot (lelde, nog niet op hunne plaatfen teruggekeerd; nog laten zij naar zich wachten. Toef derhalve nog een oogenblik, Schipper! zegt daarom de oude Heer, die reeds met Kapitein van der Stap onder het kraken van een fleschje...”
12

“...125 ,. UEd. bedoelt immers dien Heer in een don- kerbruinen rok, een klein pakjen onder den arm dragende? Mevrouw had een paarsachtig kleedje aan . Ja Wel! dien bedoel ik. Zonderling!; ., zij ,, hadden toch beide, naar ik meen, de vracht tot Utrecht betaald. Niet waar, Schipper ? Ja*, Mijnheer! zij hebben voor de geheele veis voldaan, antwoordde. de Schipper, die dit ge- fprek in den ftuurftoel hoorde. Dan hebben zij waarfchijnlijk dit geld er daar- na dubbel uitgehaald, zoodat zij de reis te Nieu~ verfluis reeds hebben opgegeven !fprak de laatst- gekomene. Wat wilt UEd. daarmede te kennen geven ? vroeg de oude Heer, nieuwsgierig. Zoude er eene rif in zee fchuilen? liet Kapi- tein van der. Stap er op volgen. Hoort, mijne Heeren! was het antwoord. Die Heer en Mevrouw van wie gij fpreekt, zijn twee listige bedriegers, die elders hunne rol heb- ben uitgefpeeld, en nu finds eenigen tijd zich in den omtrek der hoofdfiad ophouden, alwaar de volkrijkheid en het aan- en aftrekken...”
13

“...Utrechtfche fchuit naast de zoogenaamde Officiersweduwe was gezeten; Da- delijk is de kennis op nieuw aangeknoopt. Ha! oude reisgezellin, heb ik u dddr ? dus fpreekt onze Jan znder omflagy de Jufvrouw aan* Hoe vaart gij al, federt gisteren ? s, Zeer wel, om Mijnheer te dienen. Ho 9, vaart UEd. ? hervat de Jufvrouw, eenigzins Verlegen over den toon en wijze, op Welke zij doof den vreemden Heer, in tegenwoordigheid der reis*' genooten, wordt aangefproken. Gaat gij ook een uitflapje naar Deventer ma- S ken; of raken wij u onderweg kwijt ? 33 Neen 3 Mijnheer! ik reis tot Deventer y alwaar ik woonachtig ben. ,3 Zoo I wont gij te Deventer? Dan zult 33 gij waarfchijnlijk mijne nicht wel kennen ?' Zij ,3 plagt, jaren geleden, aan de markt nabij de 3, Brinkpoort te wonen.... H MaS ik vragen, Mijnheer! hoe heet de J,uf- 33 vrouw? Barta van Ponten; Zij plagt ef warmp- ) ies in te zitten. Eigenlijk is. zij eene behuwd-.- nicht van mijne overledene vrouw* Tegenwoor-
14

“...Sta?c gaf naauwpjfe' meer aght op har& gezegden. Hij had zoo eVen veel.vernomen, dat; hem alg loodiop, het hart lag jjj, ja, dat hem in eene onaan- gename itemming bragfc Dij m ,n, ;diep gepeins daarover, pn.. was :geheel afgetrokken* r-r Geluk- hig* ;]lii: tilde nipd.gvvaar* Lang over,;epn onder- te SRasc pok mgns -.zaak niet* Daarom dacht,,hy,.tjiang ,opk: wereldfche zaken retfo den.:?iiph,'3sliie,! jfij: ftak eene.verfpha gijp aan; was ;dg zwarigheid- dan ook fpoedig by ..hem Verdreven*. De reis werd intusfchn vermakplijk-, voortge- Kapitein yaw DEit^STAp^ haaide reeys pegt zijll ahssfi op* .In den vyogen zaten ..twee vrolijke SM-efai >viej- grappig. ouderhoiid; lumpey Fojsgenoo- ten gezellig, den, .rid verkortte* ,Kp;r men er aan dacht, was Voort huizen bereikt, en -r* toen men het dorp.achter den rug had, bereids de, helft van den Weg. afgelegd r Op der kvvinkilag. en Vrolijk ge- ipxek, reed :tnen. ongein erkt al voort en vpprt. - % Toen men het dorp Twcllo uit, e eene hoogte was:...”
15

“...i38 DE NEEF VAN CURASAO. en blikken trommel droeg. Fluks werd het gor- dijntje even opgeligt, Het was hare buurjuf- Vrouw i die van hare reis naar Am fier dam terug- keerde en zoo even met Kapitein van der Stap in het postrijtuig van Utrecht was aangekomen. Jufvrouw van Punten lag een vouwtje in het boek, zette den bril van den neus, en maakte zich op. om aan de deur te zijn, tegen dat hare buur- jufvrouw er voorbij moest komen. Wel, wel! zoudt gij zoo mijne deur voorbij- gaan? dus fprak zij de reizende, aan. Wel- ,, kom in de ftad, Jufvrouw Sghulk! Hoe vaart gij al ? En hoe hebt gij het op uwe Amfter- ,, damfche reis gehad? _ ,, O vrij wel! hervatte de jufvrouw. ,, UEd, ,, ook'nog welvarende? Ik heb bijzonder veel t, vermaak gehad! , Spreek mij toch van geen vermaak, lieve Juf- vrouw! In -zulk eene rampzalige wereld ach! wat is daar voor vermaak! Het is hier een tra-. nendal..., Maar kom toch binnen en blijf daar niet zoo op de floep ftaan! ,, Verfchoon mij! Zij weten te...”
16

“...DE NEEF VAN CURASAO. Daar ..'hebt'igt; toch niet wel aan gedaan als ik het zeggen mag. Had ik zulk ehen neef, ik zoude'hem-wel e Vriend houden;'dat verze- kef ik 'r' " 1 ..... Wat zegt gij daar; Jufvrouw Schlk, - -Dat ik hm wel hadrkkhjfe te vriend zoude- Houden. uiL;1 Hij heeft, gedurende de reis, het,, ganfche gezelfchap vermaakt. Wij 'hebben ons , in- den postwagen,'ter 'dege vrolijk gemaakt... i;; Ach! ik hoor het al. Gij zijt in best Amfter- damfche Baifln geweest, en in die afgodifclie -ftad tbt' ijdeltuiterij vervrdY : " an .. Nu! ik durf wedden, jufvrouw van Ponten! dat-uw .gezigt ook uit de plooi zou. geraakt zijn als gij al de grappen van uwen neef op ',-'d: ris' had bijgeWofldi fianra^as^s v/ii f. Spreek mij toch'Inlet. Van eeneh.heef,: .juf? ,, vrouw! Ik zeg u, zulk ieen kind der'helle' hft geen deel- aan mij.- -wW Ik-1 hoor wel), die post ^ Wagen- is daar regt eene dijnagege des -fatanS-g^ wcst. Was ik er tegenwoordig geweest, 'dan ,;!had ik dieverftokte fnobdaafds...”
17

“...Mijnheer en Mevrouw Hoogbrand een reisje door Duitschland denken te doen en ik met d kleinen hen vergezellen zal. Hun voornemen is vooreerst het Badenfche te bezoeken, de heer- lijke ftreken van den vormaligen Patts! en mogeiijk dat Wij, zoo nabij Zwitferland zijnde; Wel verder Opgaan, hetgeen ik hartelijk wensch. Dan,.t. terwijl ik dit fchrijve, denk ik er aan; dat ik u nog iets te melden heb. En dit behelst namelijk, dat wij, naar alle waarfchijnlijkheid, reeds binnen een dag tien, twaalf op reis gaan: waarom ik u verzoek, mij binnen dezen tijd bepalend te antwoorden. Indien het echter mogt gebeuren, dat gij bij de ontvangst dezes uit de ftad Waart en dn* zelven alzoo te laat ontvingt, m binnen dien tijd te antwoorden: heb dan de goedheid uwen brief te zenden aan Henrietta aan Wie het opfchfift dus moet luiden: Aan Mejufyrbuw H. Dalman , ,, ten huize van jufvrouw B. van PNten, op den Brink te Deventer* Ik zal haar daarvan verwittigen, ten einde zij, in geval gij uw ant- woord mogt zenden...”
18

“...D NE VAN CURAgAO. ifs Sal zijn, den brief kunne openen en zich naar den inhoud er Van gedragen En nu, lieve, beste Vriendin! ik neem door de- ken te gelijk affcheid van u. Waarfchijnlijk zak ik u in de eerstvolgende Vier f vijf maasden niet fchrijven, dewijl ik dan op reis zal zijn en de ver- zending met den post het briefloon te zwaar maakt. Doch zoodra ik terug ben, zal ik u fchrijven; dan zend ik u een geheel reisverhaal over, hetwelk dan mogelijk nog eens, uitgebreid en met geleerde aan- teekeningen voorzien onder den eenen of anderen wijdluftigen titel, in ettelijke deelen in folio, met platen, portretten en! afzonderlijken atlas, trots de feisbefchrijvingen van Cook en von Humboldt, in druk wordt uitgegeven !... Leef intusfchen gezond, vrolijk en gelukkig. Zijt hartelijk van mij gegroet. En groet van mij uwe lieve, achting- waardige ouders. Denk fpoedig te antwoorden} en vergeet niet, in geval gij binnen de eerstvol- gende twaalf dagen niet kondet fchrijven, uwen brief alsdan aan...”
19

“...zou aan haar gczclfchap voor- zeker meer hebben, dan aan dat van mijne bejaar- de nichten en Roelof Turkenschrik ; zoo is het echter niet wel mogelijk haar Ed. voor den twintigften van Mei hier te ontvangen. Ik heb het daarom met mijne moeder zoo beraamd, dat wij Jetje na dien tijd verwachten zullen. Laat het derhalve tusfehen ons bepaald blijven, dat zij in de week na den aoften Mei overkomt. Aangenaam zal het mij zijn, dat zij. mij vooraf door een lettertje gelieft te laten weten hoe zij de reis zal aan-...”
20

“...waar? Ik hoop, dat zij er over denkt gelijk ik, en geene zwarig- heid maakt om mijn aanbod aan te nemen. Gij zult haar wel onderrigten hoe ik in dit opzigt denk; behoudens alle welvoegelijkheid, is het bij ons naar oud Hollandfche wijze, hoe minder pligt- plegingen des te aangenamer! Nu had ik bijna nog vergeten u eene goede en vermakelijke 'reis te wenfehen. Het is een aller- liefst uitftapje dat gij gaat doen; en uwenthalve wensch ik, dat gij mooi weder gedurende uwe reis moogt houden. Mijn vader, die in zijne jeugd, de (treken langs den Rijn en ook Zmtferland be- zocht heeft, roept er over, dat hij het daar heer- lijk heeft gevonden. Behoudene reis en veel ver- maak lieve Betje Zoodra gij terug zult zijn, wensch ik zeer, om iets van u te hooren. Mijne ouders groeten u en Jufvrouw Jetje op het hartelijkst. Ik moet eindigen, want daar komt mij-...”