| 1 |
 |
“...*4 DE NEEF VAN CURASAO.
bragt, verzocht, hij mogt, uit hoofde van den
naauwen doortogt, zijn paard en rijdtuig een wei-
nig ter zijde leiden; doch was, toen de andere
zulks onbefchoft weigerde, er met een frisfchen
draf op doorgezet en had, in zijn onbefuisden ren,
den geheelen augurken-winkel het onderst boven
gereden, hetwelk de zuurverkooper thans den voer-
man die door zijne weigering oorzaak van dit
ongeval was, met een duchtig pak Dagen betaald
zette. Van paard en brommertje was geen ipoor
meer te zien. Eenige dozijnen ftraatjongens had-
den zich intu&fchen van beide meester gemaakt;
waren er toen, vrolijk en wel, onder een uitbun-
dig feest-gejuich, mede heen gedraafd; en hadden,
daar niemand den glansrijken optogt tegenhield,
bereids lang de Kalverflraat verlaten. Een erger
noodlot nogtans verbreidde het brommertje, waarin
de Jufvrouwen Knuppelbusch zaten. Het paard,
door den onzachten (chok tegen de augurkjes-kraam,
fchic-htig geworden, was aan het hollen geraakt
en, een groot...”
|
|
| 2 |
 |
“...gefield, om de goedhar-
tigheid van anderen te verfchalken. Onder het
bijbrengen dezer ftalen en zoo koutende, is men
allengs de Had Utrecht genaderd en aan de Ro-
brug aangekomen, alwaar het gezelfchap in 'de
roef onderling affcheidt neemt, en Kapitein van
der Stap met Robbetje uit de fchuit flapt en
zich op weg begeeft, om een ordelijk logement op
te zoeken. Maar er doet zich voor hen onder al
de pakdragers, die aan de fchuit liaan, niemand
op, die hen den weg wijst. Twee zulke povere
knapen, die pak noch buidel bij zich hebben,
kunnen zien hoe zij alleen te regt komen! er is
geene moederziel die zich aan hen laat gelegen zijn.
Doch de Schipper wenkt eenen uit den hoop,
dien hij iets in het oor bijt, waarna deze zich den
Ka-...”
|
|