1 |
 |
“...DE NEEF VAN CURACAO.
I.
KARIKATUREN.
Tk kan mij niet begrijpen, baas, hoe.gij dat den
ganfchen dag uithoudt, fprak Jan van der.
Stap een voormalig Hollandsch koopvaardij-kapi*
tein, tot den Heer Rnuppei.busch zijnen kleer-
maker, terwijl deze hem de maat voor een nieuwen
manteljas nam.
Wat bedoelt Ed., als ik mag vragen?
hernam de beleefde man.
Wel! dat heidensch leven daar boven. Wat
beduidt dat getier? Het is of zij den ganfchen
bol dditr kort en klein Haan.
A
o Hel...”
|
|
2 |
 |
“...* DE NEEF VAN CURASAO.
it o He! dat is nog maar een klein ftaal. Neen!
dan moest UEd. het, verleden zondag avond,
eens hebben bijgewoond: toen bleven de lieden
op ftraat voor de deur Haan.
Maar wat is dat dar. toch voor een fatans-
n geweld? Zulk vloeken heb ik nooit op een oor-
logfchip gehoord.
Het is mijn zoon jojakim, om UEd. te die-
nen, met onzen boekhouder, den Heer Osse-
poot. < V
3, Wel baas! dan beklaag ik u in mijne ziel.
,3 He!? Mag ik vragen, hoe zoo?
Dat gij zulk een jeneverlap van een zoon
hebt. Hoor mij zulk een vent eens brullen en
aangaan!
Jeneverlap ? ? .... Hoe meent UEd. dat ?
Wat hagel! baas, welk mensch die nuchter is,
houdt dus huis ? Het is, op mijne eer! of
er een hoop dronken matrozen den kreupelen
waard flaat.
Ik bemerk, ik bemerk het al. UEd. hebt mij
niet wel begrepen....
Zoo ? Is de arme duivel dan mogelijk niet
wel bij het hoofd ?
Ha! hi! ha! UEd. doet mij waarlijk lagchen.
Nu geloof ik, dat UEd. er een weinig kortswijl
onder...”
|
|
3 |
 |
“...DE NEEF VAN CURASAO. 9
ty Sakkerloot! baas, wat moet er van zulk een
liederlijken knaap eindelijk worden ?
Ha! ha! UEd. maakt het waarlijk wat erg.
Doch ik bemerk wel, UEd. begrijpt dit alles
zoo niet. Nu! dat is tot daaraan toe. Maar voor
onzen Jojakim behoeven wij geene zorg te dra-
gen. Men mag zeggen wat men wil, verdienden
komen altijd, aan den man.
Och, mijn goede baas! denk niet, omdat ik
dit zoo zeg, dat ik u de wet wil dellen, hoe
gij met uwen jongen leven moet. Neen, man!
al ben ik zelf kinderloos, zie! zoo wensch ik
toch met hart en ziel dat gij nog vreugde aan
hem moogt beleven. En heb ik mij misfchien
wat kras over hem uitgelaten, houd mij dat ten
goede! wij zeelieden nemen eenwoo.rd zoonaauw
nit....
Geene zwarigheid! geene zwarigheid, Heer
kapitein! Aan UEd, en uws gelijken, die met
die zaken minder bekend zijt, is dit toe te ge-.
ven, ik zeg altijd: onbekend zondigt niet. Maar
daar hebt gij dien lapzalver, hier vlak over in
de apotheek, dat noemt zich...”
|
|
4 |
 |
“...f
34 DE NEEF VAN CURASAO.
,, als ik het zeggen mag, al weder eene vrucht
van dat onzalig denken. Wie niet denkt, red-
kavelt niet, maakt geene tegenwerpingen laat
j, zich welgevallen, dat anderen voor hem den-
,*, ken. Maar, hedendaags, denkt alles. Dat
,, zijn de gevolgen van uwe fraaije verlichting,
,, van uwen voortgang in zedelijke befchaving,
,, van uwe vordering in menfchelijkheid! De
,, kruijer in zijn pothuis wil thans denken! de
fchoenpoetfr, de uijenboer elk is wijsgeer!
,, een ellendige wisfel-jood fpreekt van beginfelen,
van denkwijze!
,, Mijn waarde Heer Ossepoot 1 fpralt de no-
taris, die wegens overeenftemming van gevoelens,
den boekhouder innig begon hoog te achten.
,, Zoudt UEd. het gelooven: mijn minfte klerk
durft zich aan te matigen u te zeggen, ik ben
mensch! Wat zijn dat voor zotte herfenfehim-
,, men! wat is dat voor wildzang!
Dat zijn van die verwoestende denkbeelden,
mijnheer! die alle maatfehappelijke orde in het
' eind zouden omver ftooten. Dat is...”
|
|
5 |
 |
“...D NEEF VAN CURASAO.
4*
Heer Knuppelbusch die als een verftandig man
altijd met de rijzende partij naar omhoog ging, er
op volgen. Tot de keukenmeid toe hebt gij aan
het lezen geholpen. Op den winkel gaat gij mijne
,, knechts verzen voorlezen, en hen daarmede uren
,, lang van hun werk houden....
Stop, flop als het u gelieft, mijnheer Knup-
pelbusch viel de beklaagde zijnen befchul-
diger in de rede: Dat mag ten minde veertien
dagen geleden zijn, toen gij mij dit zaagt doen.
Maar, mijnheer! ik krijg mijne jaren; men dien-
de, op zekeren leeftijd, tot vaste beginfelen te
zijn gekomen, zich een vast ftelfel te hebben
gekozen.... enfin, mijnheer 1 er zijn dikwijls
geheime fpringveren, die op onze keuze, een
beflisfenden invloed oefenen.... enfin, mijnbeer
Knuppelbusch er bevinden zich vaak verbor-
gene, onzigtbare draden, waaraan wij ons weef-
fel vast fpinnen.....*
Ha, ha! fprak Jufvrouw Gronne die wel
zag hoe laat het met den Heer Ossepoot was;
terwijl zij met een zegevierend*...”
|
|
6 |
 |
“...hernam van der Stap en
riep naar achter: ,, Robbetje geef mij mijnen
duffel eens aan !
Robbij kwam met den blaauwen peijekker.
Dare isfe de peijekkre, Kappetein!
Is er tabak in mijne doos en een flok rum in
de flesch? vroeg van der Stap,
Ja, Kappetein! ze bebbe er in gedaan,
Gij kunt uwe tabaksdoos wel te huis laten,
fprak Prouwelman. Want daar wordt toch in
den (chouwburg niet gerookt.
Er zal toch, hoop ik, wel een ftuk van eene
kombuis of koffijkamer zijn, hernam van der
Stap. ,, Dat mag de fatan anders uithouden,
dddr den geheelen avond zonder eene pijp te
liggen,
De beide vrienden begaven zich met robbetje
op weg, om den liefhebberij-fchouwburg in de
Vinkenbuurt te bereiken. Eene poos, nadat zij
vertrokken waren, kwam de toeflede, waarmede
Prouwelmans vrouw en behuwdzuster werden
afgehaald.
Mijn man heeft u voorzeker gezegd waar
99 Wij...”
|
|
7 |
 |
“...64 bE NEEF VAN CURASAO.
De fleper gehoorzaamde. Al zijn dagen!
Weldra Vernam men, dat er dezen avond, in den
fchouwburg gene vertoning wrd gegveri.
Of Jufvrouw ProuWlman hoog of laag fprong:
Zij moest met hare zuster tot het befluit komen,
om langs denzelfden weg naar huis terug te
keeren.
Dat is weder een grapje van onzen Ba-
rend fprak hare zuster, grimlagchende.
Mijn man mag met zulke grappen wel te huis
i, blijven! hernam des fturmans vrouw, vrij
gemelijk. lk heb oVer de Zeuwfche 'rijksdaal-
der, alleen bij dien kokebakker iiitgegeven.
Zeide ik het niet, Jufvrouw! dat ze bij de
j, hand moeten zijn, di mij voor het lapje wil-
len houden? fprak de fleper, om wendende.
Hij legde de zweep er Over; en draafde er eens
bakker op doof.
De kekebakker bevond zich juist in zijn voor-
huis, toen de flede, die nu weder haren ouden
flakkengang ging, in de terugker zijne deur voor-
bij toog.
Ziet gij wel, mijnheer 1 zeide hem de win-
keldochter: dat die goede Jufvrouwen verkeerd
,, onderrigt...”
|
|
8 |
 |
“...Stap; en vroeg
toen aan zijnen vriend: Ei lieve, Barend!
wat Haat daar- op dat gefchilderde vloerzeil te
lezen?
Vloerzeil?... Waar ?
Ja! of fcherm: hoe heet het ding, dat daar
uitgefpannen hangt?
Mijnheer bedoelt eigenlijk de tooneelgordijn,
Fprak iemand, die het woord opvatte. Er Haat
dit vierregelig versje op:
Deze achtbre tempel zij der kunstmin toegewijd!
Hier huldigt men de deugd; hier (laat de tweedragt buiten.
De vriendfchap kroont verdiende en weert den vuigen nijd.
Hier mag men tabak rooken, noch vechten, noch fluiten 1
Wel vervloekt l dat is eervergeten Ipotternij !l
zegt...”
|
|
9 |
 |
“...DE NEEF VAN CURASAO. 75
,, Mijn hemel! het is nog geene zes jaren geleden,
dat wij malkander te Charlestown gefproken
hebben. Dat grieft mij in mijne ziel! het
was zulk een ronde, vrolijke vent! wij hebben
wat grappen aan hem beleefd. Doch. .. lieve
Jufvrouw! zijt niet bedroefd! kom, ik mag u
,, niet zoo weemoedig zien. Wij willen immers
hopen, dat. onze Eldert het wel heeft; hij
was altijd zulk een godvreezend menscli: ik heb
hem, in 'mijn leven, geen donder laat ftaan,
een zwaarder woord hooren zeggen, noch ooit
,, boven zijn bier gezien. Kom, lieve Juf-
vrouw Grqnne wees bedaard....
Maar, daar doet zich het fchelletje hooren. Nog
eens. De gordijn gaat andermaal op; en ht "twee-
de bedrijf van den Neef van Guadeloupe vangt
aan.
Die fatanfche fleper! gromt Prouwelman ,
die nu de komst zijner vrouw en zuster opgeeft.
De wijven mogen, met dat regenachtig weder,
wel aan wal gebleven zijn, zgt Kapitein van
der Stap.
De beide vrienden, gelijk ook RobbetJe en de
overige toefchouwers...”
|
|
10 |
 |
“...van eene andere
zijde.
Zet her dan photten bonder, om t whater
hop te fangen! gelast de voorzittende beduur-
der.
Ja wel, Mijnheer von Meseritz gij moogt
nog wel met potten aankomen. Het baat niet! de
fchroomelijke lekkaadje neemt hand over hand toe:
er is geen doppen aan. Het raadzaamst is maar, dat
de toefchouwers een weinig van plaats veranderen,
ten einde zich voor den indroomenden regen te
beveiligen.
Na eenige verpoozing neemt het derde of laatde
bedrijf eenen aanvang.
Bravo, bravo! z mag ik het hebben!roept
Kapitein van der Stap bij eiken trek, waarmede
Vanglenne, in de laatde tooneelen des derden be-
drijfs, Mijnheer en Mevrouw Dortigni, hunne
trotschheid en ongevoeligheid betaald zet. Men
as tot aan het laatde tooneel gevorderd: juist komt
de Notaris, die de akte van overgifte heeft ge-
maakt. Hoor!... hemel! wat is dat?... wat
jaag dit zijn? Welk een verfchrikkelijk gedreun,
fchok-...”
|
|
11 |
 |
“...ganfche ge-
bouw inftort. Loges en dmphiteater neigen ten,
val; zij dreigen alle naar beneden te komen.
Met een angftig gegil vliegt alles van zijne plaats.
Dak en wanden kraken; de zoldering dreigt te zul-
len fplijten; fchouwfpel en fpelers zijn verdwenen.
Een plotfelinge fchrik overvalt de toefchouwers,
die van alle kanten een wanhopig ai wai! ai wai!
doen opgaan. Alles vlugt; alles tracht naar een
veilig heenkomen. De verwarring en ontfteltenis
deelen zich, ook aan de bezadigdften, mede. *
Wat mag er gebeurd zijn?... Het was als of
een geweldig onweder het gebouw te morfelen
llog. Hoor! i.. nog dreunt het en kraakt het,
dat iemand hooren en zien vergaat! Wat is dat?...
f Stil! maakt allen plaats! Daar treedt iemand
den ingang der gehoorzaal binnen. Het is een af-
gevaardigde des beftuurs. Hij wuift met zijnen zak-
doek en. vermaant tot ftilte!
Zijt allen een oogenblik bedaard, lieve vrien-
den 1 dus zegt de binnentredende, wien de
ontfteltenis op het gelaat geteekend ftaat, maar die
zich...”
|
|
12 |
 |
“...DE NEEF VAN CURASAO. 85
vergeeffche moeite geeft, om den Kapitein aan het
verfland te brengen, hoe zij dezen avond, in al
dat weder, getobd hebben.
,, Het komediefpelen mag den Kapitein wel zoo
getroffen hebben, dat hij dus verftrooid van zin-
,, nen zit en niet eens naar ons vertellen luistert,
zegt hare zuster.
,, Hebt gij, bij dat vervloekte klimmen uit het
zolderluik, ook eenig ltfel bekomen, Jan?
vraagt Prouwelman, die ook niet weet hoe hij
het met den Kapitein heeft.
,, Mij deert niets, antwoordt Kapitein van der
Stap. Ik ben alleen wat.... wat.... auw
daar! die heidenfche likdorens! daar is geen
,, fterveling zoo mede geplaagd als jk. Rob-
,, betje ontfteek het licht en help mij de laarzen
uitrekken! ---- Ik begef mij naar kooi; en
wensch u een goeden nacht zamen, vrienden 1
Zou hij ook een weinig te diep in het glaasje
hebben gekeken ? zegt Jufvrouw Prouwel-
man nadat de Kapitein het vertrek verlaten
en zich naar zijne verblijfkamer begeven heeft.
lk begrijp al, waar...”
|
|
13 |
 |
“...ti den morgen lag mijn paspoort gefchreven.
Maar, wat gebeurt?
,, Ik was des morgens reeds vroeg, reisvaardig*
Het affcheid dit fpreekt vim zalven * was ,
,, tot in het verteederende toe, aandonlijk!
Doch, op het oogenblik, dat ik meen te ver-
trekken, wordt er. hevig aangefcheld, en er
meldt zich een geregtsperfjon aan, die naar mij-
nen naam, beroep, ouderdom en woonplaats
verneemt; en mij ten flotte, in naam der rege-
ring aanzegt, dat ik mij,-tot naderen last, niet
ten huize uit mag begeven; latende die heer
mij, bij voorraad, onder het toezigt van eenen
deurwaarder, die voor mijne jerfopnlijke verwij-
dering verantwoordelijk wordt gefteld. Neef
Haal wijk gromt en vloekt; nicht tiert en raast;
maar er is geene verandering aan de zaak te
geven, of zij hoog dan laag fpringen; het be-
,, velfchrjft zegt, dat zij ook den deurwaarder zoo-
lang van het noodige zullen hebben te voorzien,
en daarbij doet de overheidsperfoon hen weten,
dat ook zij voor mijne perfoonlijke bewat|ing...”
|
|
14 |
 |
“...nog laten zij
naar zich wachten.
Toef derhalve nog een oogenblik, Schipper!
zegt daarom de oude Heer, die reeds met Kapitein
van der Stap onder het kraken van een fleschje
zit. ,, Mogelijk zijn Mijnheer en Mevrouw nog
in de herberg, en zullen zij wel aaiillonds ko-
men l
Met uw vrlof, Mijnheer! hervat iemand,
yy *
die te NieuwerJluis in de roef is gekomen, ,, De
Heer en Mevrouw, van wie UEd. ongetwijfeld
fpreekt, zullen naar ik geloof, wel weg blij-
ven!
Ei? . Debt UEd. hen ontmoet, als ik mag
n vragen, Mijnheer?
V)
UEd....”
|
|
15 |
 |
“...DE NEEF VAN CURASAO.
Daar ..'hebt'igt; toch niet wel aan gedaan als
ik het zeggen mag. Had ik zulk ehen neef,
ik zoude'hem-wel e Vriend houden;'dat verze-
kef ik 'r' " 1 .....
Wat zegt gij daar; Jufvrouw Schlk,
- -Dat ik hm wel hadrkkhjfe te vriend zoude-
Houden. uiL;1 Hij heeft, gedurende de reis, het,,
ganfche gezelfchap vermaakt. Wij 'hebben ons ,
in- den postwagen,'ter 'dege vrolijk gemaakt...
i;; Ach! ik hoor het al. Gij zijt in best Amfter-
damfche Baifln geweest, en in die afgodifclie
-ftad tbt' ijdeltuiterij vervrdY : " an ..
Nu! ik durf wedden, jufvrouw van Ponten!
dat-uw .gezigt ook uit de plooi zou. geraakt
zijn als gij al de grappen van uwen neef op
',-'d: ris' had bijgeWofldi fianra^as^s v/ii f.
Spreek mij toch'Inlet. Van eeneh.heef,: .juf?
,, vrouw! Ik zeg u, zulk ieen kind der'helle' hft
geen deel- aan mij.- -wW Ik-1 hoor wel), die post
^ Wagen- is daar regt eene dijnagege des -fatanS-g^
wcst. Was ik er tegenwoordig geweest, 'dan
,;!had ik dieverftokte fnobdaafds...”
|
|
16 |
 |
“...!... De
ontmoeting had haar zo aangdaan! zij kon van
blijde ontfteltenis niet fpreken. Ten laatfle moest
zij den van blijdfchap vollen boezem dan toch lucht
geven; Na de 'gewone groetwisfeling, Vernam zij
ook, dat de cchtgenoot des Kapiteins rds wa9
overleden.
Ach ! fprak de vrome maagd in de volle uity
korting van haar gevoel. Ho zal ik er dankbaar
,, voor zijn, dat ik mijn waarden neef dus in
gezondheid mag wederzien !
Verbruid nicht! hervatte Kapitein van'der.
Stap. Het ergst is maar, dat gij hem als en
arme duivel wederziet. Ik heb de gehele
is fantenktaam verloren. Ik mag wel zingen, ge
lijk & den voerman, onder weg,- hoorde neu-
>, riem
K
5?
Geld...”
|
|
17 |
 |
“...ongezocht gelegenheid tot het doen
eener vraag, welke hem' reeds eenige malen, in den
loop van het vorig gefprek, op de tong had ge*
zweefd.
9 Zeg mij toch eens, nicht! hoe hebben hef
33 onze neef en nicht Dalman? En hoe vele kin-
deren hebben zij al ?
,, Hoe zij het hebben?* iprak Barta, eene
diepe zucht lozende. ,, Ja dat zal akelig genoeg
,, zijn! Wee! wee! er gaat mij eene koude gril
van over het lijf! ...
D.. ... s!... nicht! gij doet mijdntftellen.
> Dat goede Antje met haren man!.,. wat mag
9, hen dan overgekomen zijn?
Ziet gij, neef! dat komt er van die knappe
leeraars., De man van Anna Mijnheer Dal-
K 3 MAN.,...”
|
|
18 |
 |
“...komen: ,, of mijne
tante mij voortdurend nog al tamelijk behandelt.*
Ik gevoel maar al te veel het gemis van uw ge-
liefd bijzijn. Ik heb menig verdrietelijk oogenblik,
waarin ik wensch, dat de lente er niet reeds was,
dewijl gij dan- gewis nog hier en niet zoo fpoedig
naar de buitenplaats zoudt vertrokken zijn. Mijne
tante volgt weder haren ouden gang met mij. Ach!
zoo ik Hechts niet vreesde, u door mijne klaaglie-
deren te vervelen..... Maar neen gij zijt mijne
lieve, getrouwe vriendin; ik mag gerustelijk mijn
M 2 hart...”
|
|
19 |
 |
“...nog eenmaal gedaaij, te
hebben; maar thans blijft al het werk voor mijne
rekening. Van dat .de ochtend graauwt, tot aan den
middernacht moet ik voort, en bij regen, wind en
koude, in de opepe lucht, op de plaats ftaan fehu-
ren en al het grove huiswerk verrigten. Dat ik
nog flechts eenmaal voldoen konde! maar het is
niet anders dan grommen en mij bekijven, wat ik
den ganfehen dag moet hooren; de fmadeiijkfte ver-
wijtingen worden mij toegeduwd. Het heet, dat
ik Jlechts genadebrood eet en blijde mag zijn, dat
M3 ik...”
|
|
20 |
 |
“...uitnoodiging, na den voorgeftelden 2often van
Mei, tot u denk te komen. Den juisten dag van
mijn yoorgenomen vertrek durf ik u echter niet
wel bepalen, uit hoofde ik de gelegenheid om weg
t komen, als ter vlugt zal moeten waarnemen,
daar mijne tante, volgens den raad van ons Bet-
je van alles onbewust moet blijven, aangeziea
zij anders geene middelen ongebezigd zoude laten,
om mij het vertrek uit haar huis ondoenlijk te ma-
ken. Ziedaar, lieve vriendin! eene bekentenis,
welke ik u niet verzwijgen mag. Bij mondelinge
opheldering van een en ander zal u alles, wat tot
mijn tegenwoordig lot betrekking heeft meer dui-
delijk worden
De tijd gebiedt mij intusfehen, wil ik niet
door mijne tantp verrast worden, dezen brief
te fluiten. U te zeggen, lieve, geachte vriendin!
hetgeen mijn hart voor u gevoelt, kan ik niet;
maar ik eindig dezen, in de hoop van u en uwe
waardige ouders eerlang in perfoon te omhelzen,
en in uwen gelukkigen kring het leed te leeren ver-
geten dat ik nu anderhalf jaar zoo...”
|
|