| 1 |
 |
“...xoo
DE NEEF VAN CURASAO.
,, vermaak doen. En het is voor uwe gezond-
,, ,, heid zeer voordeelig; de frisfche lucht zal u
goed doen.
,, Ik liet mij door Griet bepraten; ook de dok-
,, ter ried het mij aan; dus nam ik voor,
er maar onverwachts op los te gaan; neef kwam
bij ons toch ook altijd ongevraagd, ongewei-
gerd; derhalve begreep ik, dat ik niet onwel-
,, kom zoude zijn, offchoon ik dus ongenoodigd
,, daar aankwame.
Zoo gezegd zoo gedaan! ik begaf mij dan
,, van hufs en zat weldra bij neef Haalwijk bin-
nengaats. Ik had gedacht, er gul en wel te
,, zullen worden ;ontvangen. Maar, ik had pas
eenen voet ten huize in gezet, toen ik al be-
fpeurde hoe laat het was: neef en nicht trokken
,, gezigten, zoo liefelijk als gefchutpoortcn; het
fpeet hen geweldig heette het dat ik nu
juist kwam, want het was zulk een ongelegen
tijd: men wist niet wat men iemand al zoude
voorzetten; peulvruchten en verfche groenten
waren er thans niet; het was reeds zoo ver in
het najaar; de eetwaren...”
|
|
| 2 |
 |
“...XI
DE NEEF VAN CURAgA.
'indelijk doet zich het bengeltje hooren. Het
paard is bereids aan de lijn gefpannen; de jager
drijft het voorwaarts. Reeds wordt het touw,
waarmede de fchuit voor een oogenblik vast lag,
van den paal los gemaakt. De fchipper wil van
wal fteken....
Hei daar!... Schipper! wij moeten er met
ons tween nog in, roept Kapitein van der
Stap driftig toeloopende.
Ja, jongens! 2egt de Schipper. Maar de
fchuit zit reeds zoo geftampt vol! Waarom
komt gij ook niet vroeger?
Er kunnen immers ndg perfonen in de roef
zitten, zegt Prouwelman die intusfehen me-
de is toegefchoten.
Wel ja! hervat de Schipper, op den Kapi-
tein en Robbetje wijzende. Die twee dddr zijn
lieve jongens, om hen in de roef te plaatfen!
zulk een paar verloopene zeebonken!
Laat hen, voor een paar dubbeltjes de man,
boven op zitten, Stoffel ! luidt de raad van
des Schippersknecht.
Wel, wat hamekater is dat! zegt een deftig bur-
gerlijk heer, die nevens den Schipper in den ftuurftoel
ftaat. Zie ik...”
|
|
| 3 |
 |
“...DE NEEF VAN CURASAO. a4$
om mij weder tt mij zelve te brengen. Ik barstte
in tranen los; dit gaf mij een weinig lucht; en
nu moest ik het hartelijke Chrisje deelgenoote van
mijn vertrouwen maken; ik verhaalde haar, zoo
goed ik kon, wat mij overgekomen was.
Maar, zult gij hier vragen, lieve Ket-
JE n heeft de ontfleltenis uw gehoor ook mis-
leid? Is het waarlijk Burnagel geweest? Qf
,, indien eens degene, die zich bij Palonnier be-
vond, even als hij, Burnagel heette?...,.
Nu! zoo hoor dan, geliefde vrindin! en weet gij
daarna nog een middel tot redding van zijne on-
fchuld... o! zoo deel het mij mede en breng mij
tot het geloof aan zijne trouw- en braafheid te-
rug! --- Doch, wat zeg ik? Ik hoorde toch niet
Hechts zijne Hem, en het noemen van zijnen naam;
maar ook zag ik hem.. Laat ik voortgaan!
Het leed weinige oogenblikken, toen wij de ka-
merdeur bij Mevrouw Palonnier hoorden open-
gaan; de Hem der jonge onbekende liet zich onder-
fcheidenlijk hooren; zij fcheen iemand uitgeleide...”
|
|