1 |
 |
“...Herberg zullen wij
eens aanleggen: d&r zit men regt d fon aife; en
heeft er het fchilderachtig gezigt van den Aroom
en van den anderen oever op den koop toe.
Gij hebt gelijk, Barend! fprak Kapitein van
der Stap tot zijnen vriend Prouwelman, terwijl
zij, bij den helderen zonnefchijn, aan een tafeltje in de
Nieuwe Stads Herberg voor het geopende raam onder
hunnen morgenborrel zaten. Het ging daar,
gisteren avond, op dien pakhuiszolder, al wonder-
lijk toe. Zij krijgen mij nooit wer naar het
_ Oude Lima entje. Maar het fpel, dat zij er ver-
' tonden, beviel mij buitengemeen wel: het was
' tvel vijf en twintig jaren geleden, dat ik geenen
voet in eenen fchouwburg had gehad.
Ja, kijk Jan! hernam Prouwelman. Ik
ben juist geen kenner van tooneelAukken, want
dat is zoo te hooi en te gras, bij kermis of
, dan, wanneer ik in den fchouwburg ga; maar
, dit moet ik zeggen, dat ik het een ftukje
naar het leven vond: het gaat maar doorgaans
'z in de wereld! Het moet een Aimme
vent geweest zijn, Jan...”
|
|