Your search within this document for 'len' resulted in 22 matching pages.
 
1

“...bedacht zijt, u van lootjes te voorzien: er zijn er nog maar weinig meer voor handen; en het is bovendien' eene bijzondere gunst, dat UEd. dezelve bekomt, uit hoofde UEd. alhier woon- achtig en evenwel geen inteekenaar zijt. Hoor maar eens! ik geloof, dat hij, op dit oogen- blik, juist bezig is, zijne rol te ribbeteren.n Ik zal geen gebruik van uw aanbod maken, mijn goede Knuppelbusch Ik voor mij behoef, om treurfpel en te zien, niet naar den fchouw- burg te gaan: wij beleven aanhoudend treurfpe- len in ons notariele vak, waarin zij iemand zoo goddeloos doen bloeden, dat hem de oogen er van overloopen. Dat regt van registratie, mijn goede man! is de dood aan de praktijk! Er gaan geene drie maanden om, of zij houden mij voor eenige franken wegens boeten aan het been; dat zijn tooneelen, waarbij ik wel zou kunnen fchreijen, offchoon het anders een knappe vent mogt zijn, al had hij honderd jaren lang treur- fpelrollcn vervuld, die dit van mij gedaan krijgt! Daar verzie ik een half anker rijnwijn...”
2

“...mogelijk, fprak Jufvrouw Gronne ,, dat iemand zich zelven zoo on gelijk kan worden! Wat bedoelt gij daarmede ? vroeg de Heer Ossepoot in het volle genot zijner zegepraal. ,, Jufvrouw Gronne fpreekt van inconsequent zijn, merkte de Heer Jojakim ophelderend aan. ,, Wat ik bedoel? hernam de Jufvrouw, Dat gij, die te voren altijd den mond vol hadt van verlichting, van vrijheid en verdraagzaamheid, nu zoo geheel tegenovergeftelde gevoelens aan ,, den dag legt, Welk een omkeer in beginfe- len! welk eene tegenftrijdigheid van karak- ter! Wat waart gij niet een voorfiander van het lezen! wat hebt gij mij niet al met boeken w overladen!.,. ,, Sakkerloot! ja, mijnheer Ossepoot! liet de Heep...”
3

“... Of Jufvrouw ProuWlman hoog of laag fprong: Zij moest met hare zuster tot het befluit komen, om langs denzelfden weg naar huis terug te keeren. Dat is weder een grapje van onzen Ba- rend fprak hare zuster, grimlagchende. Mijn man mag met zulke grappen wel te huis i, blijven! hernam des fturmans vrouw, vrij gemelijk. lk heb oVer de Zeuwfche 'rijksdaal- der, alleen bij dien kokebakker iiitgegeven. Zeide ik het niet, Jufvrouw! dat ze bij de j, hand moeten zijn, di mij voor het lapje wil- len houden? fprak de fleper, om wendende. Hij legde de zweep er Over; en draafde er eens bakker op doof. De kekebakker bevond zich juist in zijn voor- huis, toen de flede, die nu weder haren ouden flakkengang ging, in de terugker zijne deur voor- bij toog. Ziet gij wel, mijnheer 1 zeide hem de win- keldochter: dat die goede Jufvrouwen verkeerd ,, onderrigt en te vergeefs aan den fchouwburg geweest zijn ? Ik dacht het wel! Ei wat, met uw denken! gromde de koe.- 9> 7 v ke-...”
4

“...verdwaald houden wij het maar op dat lantarenlichtje aan! Ziet, daar gaan eenige menfchen voor ons uit! Volgen wij hen!... Top! daar zijn wij er in! Welkom binnen, vrienden! Uwe lootjes, Heeren ? Lieve hemel! moeten wij dien hoogen, (mallen trap op, dat ik er trap van maak? het fchijnt wel eene kippenladderte zijn: de fteilte doet iemand duizelen. Zachtjes aan, maar! n voor n, Heeren! te wild deugt nergens toe. Maar hoe hoog moeten wij zijn ?- Tot aan de vierde verdieping: er zijn drie porta- len, waar men kan rusten. Nu, dat is tobben! Bons!... daar floot zich al weder iemand het hoofd: men kan hier ook geene hand voor de oogen zien. Past op uwe hoofden!... van onder ddr! zij fchijnen ons hier met fteenen te verwelkomen. Krak, krak!... Pof!... daar worden wij op nieuw met eene laag Begroet. Het zijn gebrokene dakpannen, welke de wind naar beneden werpt. Waren wij er flechts! Nog een vijf en twintig trappen; het is hier: klimt op maar! Ha! ik befpeur licht; door eene reet der zoldering...”
5

“...?8 DE NEEF VAN CURASAO. Ichokken en gekraak! Het is of het ganfche ge- bouw inftort. Loges en dmphiteater neigen ten, val; zij dreigen alle naar beneden te komen. Met een angftig gegil vliegt alles van zijne plaats. Dak en wanden kraken; de zoldering dreigt te zul- len fplijten; fchouwfpel en fpelers zijn verdwenen. Een plotfelinge fchrik overvalt de toefchouwers, die van alle kanten een wanhopig ai wai! ai wai! doen opgaan. Alles vlugt; alles tracht naar een veilig heenkomen. De verwarring en ontfteltenis deelen zich, ook aan de bezadigdften, mede. * Wat mag er gebeurd zijn?... Het was als of een geweldig onweder het gebouw te morfelen llog. Hoor! i.. nog dreunt het en kraakt het, dat iemand hooren en zien vergaat! Wat is dat?... f Stil! maakt allen plaats! Daar treedt iemand den ingang der gehoorzaal binnen. Het is een af- gevaardigde des beftuurs. Hij wuift met zijnen zak- doek en. vermaant tot ftilte! Zijt allen een oogenblik bedaard, lieve vrien- den 1 dus zegt de binnentredende...”
6

“...te bed gegaan uit hoofde men hier met de kippen op ftok ging, -> want zeide nicht dit fpaarde bij de lange avonden vuur en licht uit.. Ik ontwaarde echter, dat de man en vrouw des huizes nog niet te bed waren, dewijl ik hen, in de aangrenzende huiskamer, j, vrij luidruchtig hoorde fpreken. Dit begon al luider en luider: het kwam mij voor, dat zij aan het kijven waren* Wat raakt mij de twist ,, tusfehen man en vrouw! dacht ik; en \yil- de, het oor afwendende, mij in de dekens rol-< len, toen ik hen, vrij duidelijk, een en ander- maal mijnen naam hoorde noemen. Nu begreep ik, dat zij het over mij hadden; hoe ik er echter in gemengd kwame, vatte ik niet, Hoe- we-l -ik anders-een gezworen vijand van luister- ,, vinken ben,- fperde ik thans heide mijne doren op, -en lag mijn hoofd tegen het planken-befchot ,, aan, om te vernemen hoe, drommel! ik in hun- ne kijfpartij te pas kwame. Dat...”
7

“...GRAg-AO. 115 plunje geflopt, en zagen er overigens vrij wel naar* een paar verloopene varensgasten uit. Dit was n alles goed en wei! Kapitein van der. Stap had de genoemde rol ongemeen aardig gevonden; en fteldezich voor, er regt veel vermaak van te zullen hebben. Maar de goede rondborftige Jan Wien altijd het hart op den tong lag en die thans voor de eerfte maal in zijn leven zoude leeren Veinzen * had geheel buiten den waard gerekend, en niet overwogen, wat al moeite en kunst er aan het fpe- len der voorgefteide rol verbonden Was; voor Ie-* mand van zijne geaardheid althans, was het fchief onmogelijk haar Hechts inen dag vol te houden* Dit bleek al dadelijk uit de wijze, waarop hij zieli toet Robbij op reis begaf: want om hun karakter getrouw te blijven, hadden zij den togt nu ook Zoo fpaarzaam mqgelijk moeten aanleggen; en als een paar arme knapen, die. zich fober moesten be- helpen het voorgenomene uitftapje te voet moeten afleggen. Doch z ver dacht hij niet eens; en ook ProuwelmaN...”
8

“...dan zou het vetpot zijn; doch daar moet geene moederziel een haar van weten. Wie van mijne maag- fchap nu de proef goed doorftaat, en den armen neef hartelijk ontvangt-, die kan op Kapitein van der Stap en zijne vriendfchap ftaat ma* ken! Weldra weet men nu in de fchuit, dat de laafde ingekomene, Kapitein van der Stap heet, die fchat- rijk uit de Wcstindi is teruggekeerd, en zich thans op reis bevindt om zijne familie' te bezoeken, welke hij, in dit gewaad vermomd, op den toets gaat del- len. De Schipper verhaalt dit in vertrouwen aan zijnen knecht; deze deelt het in vertrouwen aan een ander mede; en zoo geraakt het fpoedig, ver- rijkt met eene menigte bijzonderheden door de ge- heele fchuit verfpreid. Ik dacht ook al zegt iemand die in het ruim der fchuit zat en aan wien de knecht dit verhaalde: hoe komen twee zulke vagebonden aan dien fraaijen, gtij'gerden hond! misfchien hebben zij hem wel gedolen. Het beest draagt eenen halsband, die meer waardig is, dan hun beider plunje...”
9

“...dewijl zij vertrou* i, Wen genoeg in onze bescheidenheid delde, om ons het verhaal hareir ongelukken mede te deelen. n Doch de pligt der menschlievendhid wil, dat n Wij jegens ongelukkigen niet'ilcchts befcheiden, maarJ ook hulpvaardig zijn* Het is een fchoone pligt het ongeluk te lenigen, den rampfpoed zijner mcdemenfchen te verzachten. Ik bedank Mevrouw, voor de mededeeling van hare gefchie* denis -die ons' thans in de gelegenheid delt den bedoelden pligt op eene kiefche wijze te vervul* len. Ik wensch, dat zij zich niet beleedigd mo* ge vinden, wanneer ik, op het gevoelig hart mijner reisgenoten rekenende, hen befcheiden vorftel, om der menschlievendheid, een offer te brengen, Ik houd mij verzekerd, mijne Hee- ren en Mejufvrouw! dat gij mij verdaan zult hebben. Ik verzoek u, mij daarvan, door eeno dadelijke bijdrage, wel het bewijs te willen ge- ven?.,. Welaan! daat mij toe, u dezen hoed ter inzameling te mogen aanbieden!... Daar ligt mijn aandeel in denzelven! De Jufvrouw...”
10

“...iSo DE NEEP VAN CURASAO. nicht, de dochter van eenen Predikant, die zij , na den dood harer ouders, uit genade en barm- ,, hartigheid naar zich had genomen. Sakkerloot!., de dochter van eenen Predi- ,, kant ? Weet gij niet,< Jufvrouw! hoe deze nicht heette ? Om Ed. de waarheid te zeggen: neen, Mijnheer! Maat ik heb toen wel gehoord, dat ht een ligtzinnig. fchepfel was, die den gehee- len dag, aan niets anders dan aan danfen en de komedie dachten allerlei zotte' romangritlen in het hoofd had. Ook was dat ijdeltuitig ding vrij modeziek, en te lui om voor hare tante eene hand uit; de mouw te (teken; Want Me- ,' Wouw verkeerde' zoo het heette met eenen Officier... verbeeld het nest was eveil twintig jareh oud !... Even twintig jaren? .. Goede hemel! ja,zoo oud..-.. Maar neen! dat kan onmogelijk het kind van onze Antj en Dotnin Dalman ge- - West zijn! Bevindt zich die fraaije Me- vrouw nog bij nicht van Punten Jufvrouw ? Niet lang geleden Mijnheer! is zij des nachts ftil...”
11

“...woonachtig is op de Heeren- gracht nabijde Hartenftraat. Ten overvloede geef ik u zulks in bedenking, omdat het ligt mogelijk konde zijn, dat mijne vriendin Schravers die om zekere reden, hare Mevrouw niet gaarne over deze zaak wilde fpreken verkeerd gegist had. Offchoon ik nu Am ft er dam verlaat, wil ik ech- ter hopen, dat onze eenmaal aangeknoopte vriend- fchapsbetrekking moge voortduren en niet verwij- derd worden. Even zoo gaarne als ik u hier te onzent heb genoodigd, zoude ik u thans voorftel- len...”
12

“...6 DE NEEF VAN CURASAO. len ons te Antwerpen te komen bezoeken: indien ik eensdeels verzekerd ware, dat wij zelve aldaar met de huishouding fpoedig op ftel zouden gera- ken ; en ten andere konden hopen, dat de inrigting onzer toekomftige woning zoude toelaten, u het verblijf te onzent aangenaam te maken. Zeer veel vermaak zal het mij doen, als UEd. mij van tijd. tot tijd mt een lettertje gelieft te vereeren; gelijk ik u wederkeerig nu en dan hoop te fchrij- ven; zoo doende kunnen wij de gemaakte vriend fchap onderhouden. Draag intusfchen uw treurig lot geduldig, lieve vriendin! en blijf flechts op s Hemels hulp en redding vertrouwen, welligt daagt er, fpoediger dan wij verwachten, eene uit- komst voor u, hetwelk te vernemen, mij tot har- telijke blijdfchap zal ver (trekken. Wij bevinden ons hier, gelijk UEd. kunt be- feffen, in eene buitengewone drukte. Wij hebben eenige dagen vrienden uit Noord-IIolland over ge- had, dje verpligt zijn geweest te vertrekken, daar de ganfche huishouding,...”
13

“...fprak de achtingwaardige grijsaard diep getroffen. Wij zien u met wee- moedige bekommering vertrekken. De toekomst is y, voor u donker. Nog is de oorlog niet verklaard; maar alle toebereidfelen doen vermoeden, dat dezelve weldra zal uitharden. Het leger, waar- toe gij behoort, trekt thans Duitschland in, maar de Hemel weet, waar verder heen. Als een Slagtoffer der heerschzucht van den dwinge- land, onder wiens ijzeren roede Europa thans gebukt is, gaat gij, waar flagvelden en hospita- len, waar krijgsgevangenfchap en duizend andere gevaren u welligt vrbeiden. Doch houd goeden moed en den Hemel voor oogen. Blijf aan eer en pligt getrouw; en vrees niet voor de rampen die u dreigen! Ziet gij dezen handwijzer, Ren- berg? Zoo wijst elke ramp, die u op uwen verderen levensweg zal wedervaren, u op den ), weg, welke naar het betere vaderland geleidt. Strijd daarom den goeden ftrijd, dien der volharding in deugd en pligtsbetrachting. En nu vaarwel, Renberg! en zijt den Hemel aan-...”
14

“...ochtendflaap ontwaakte. ... Ver? dwenen was zij! Ja, Mijnheer moest weten ; wat ik met haar overgebragt heb! Uit louter me- delijden nam ik haar tot mij: want zij was dood arm, toen hare ouders ftierven; het was fchan- de, onvergetelijke fchande, zoo als deze ,, voor hunne dochter gezorgd hadden; er was geen duit te goed en zij hadden diep in fchul- den gezeten; gelijk ik zeg, ik nam haar uit mededoogen in mijn huis op, daar zij anders niet te goed was geweest, om te loopen bede- len; zij had het hier als een kind in huis; be- hoefde geen handje in koud water te Reken; trouwens, daar was Mejufvrouw ook niet voor opgebragt, de ouden wilden geloof ik eene freule van hunne dochter maken; nu! die hoogmoed is hen ellendig vergaan!... Houd op met uwe fchimptaal ] zeide ik, he- vig verontwaardigd. Wie de nagedachtenis van hare brave ouders hoont, die beleedigt mij. Ik heb Domin Dalman en de Jufvrouw. daar te wel toe gekend. Ei, nu! daar willen wij ook geene mesfen over...”
15

“...DE NEEF VAN CURAQA. #43 dan nu al mijne fchoone plannen in duigen gewor- pen!... Maar, Henricttas onfchuldig gevoel, de opvoeding die zij-genoten had, de beginfe- len die haar waren ingeprent, ja, tot zelfs de teedere fchroomvalligheid welke haar altijd eigen plagt te zijn, hoe was dit alles overeen te bren- gen met het wegloopen van eene plaats, met het zich weg maken bij den nacht! zij, een meisje alleen!... neen! het was mij nog niet mo- gelijk er geloof aan te liaan. Wat zoude ik in- tusfchen doen, om iets naders omtrent haar te ver- nemen? waar zoude ik het eerst trachten haar op te fporen ? Het fcheen nu toch eenmaal mijn lot in de wereld te zijn, de eene teleurftelling naar de andere te moeten ondervinden; deze laatfte trof mij ik moet het u bekennen, Maurits! tot diep in de ziel; maar, ik tracht, gewapend met de hoop op eene betere toekomst, de moeijelijke overwinning op mij zelven te behalen, van name- lijk den rampfpoed dezes levens, dien mij wordt toegefchikt, met geduld...”
16

“...alles echter niets; dit meld ik u, ten overvloede, daar liet kon gebeuren, dat gij, aan mij fchrijvende ligt met een woord van deze ontmoeting in uwen brief ophaaldet. .. gij verftaat mij, hoop ik? Gij begrijpt, lieve neef! ik heb mijne gegronde redenen, waarom ik mijn Wimpje vooreerst nog van de zaak onkundig laat blijven; gij weet, men moet de zwakken fparen! zij denkt omtrent zekere punten in de verkeering tusfchen geliefden niet wei*, nig teeder en angstvallig, ja, overdrijft haar gevoe- len niet zelden, zoo dat zij zich wel eens in het gevaar fielt, om bij degenen, die haar minder van nabij kennen, voor zeer ijverzuchtig te worden ge- houden eene zwakheid, welke ik gaarne in het lieve, brave meisje verfchoon, maar waaraan ik, door eene voorbarige mededeeling van mijne ontmoeting met Jufvrouw Dalman, geen voedfel mag geven. Te gelegener tijd zal zij dit ver- ftaat zich! alles weten, wanneer namelijk wij geene geheimen meer voor elkander hebben, welke het echtelijk vertrouwen niet...”
17

“...ONTKNOOPINGEN, M"VVat is. dat?*' fprak Kapitein van der. Stap met oogen die fonkeiden van verbazing en van verlangen om te weten, boe toch ^ Nu ja, wat is dat dan? vraagt ook gij verf* ligt, Lezer! misfchien verwonderd, dat wij zoo op eenmaal als met de deur in bet huis komen val* len, en den Kapitein daar juist in eene zoo hevige gemoeds-gisting moeten aantreffen. Ik ga u op- heldering van de zaak geven* Zie hier, wat er van het geval is! Kapitein van der Stap , die zich nu, nds acht dagen bij zijne nicht van Punten bevindt, zat daar zoo even nog, vreedzaam en wel,- in de zijkamer, onder zijn ontbijt, de Zwol- lche...”
18

“...DE NEEF VAN CURASAO. 305 *> ^at *s Fraf voor mijne onachtzaamheid ; wat had ik dien noodlottigen brief zoo achteloos te ^aten fingeren! ach! de onachtzaamheid is * een groot kwaad en dicht onberekenbare onhei- len; had de vent dien brief niet gevonden, het zoude alles zeer wel afgeloopen en wij, als goede vrienden, gefcheiden zijn. Onverfchoon- djke zottin die ik ben! dat ik- mij van zulk een ongelikten zeerob, in mijn eigen huis, eene 'boetpredikatie laat lezen 2 Doch.;, wat mijn gemoed, in deze verdrukking, tot troost ver- ftrekt, is, dat hij te Amfterdam lang kan zoe I ken eer p zijne geliefde nicht Dalman vin- den zal. Gelukkig nog, dat hij ook den twee- den brief niet heeft gevonden dien zij mij uit Amfterdam gefchreven heeft, om haar hare klee- deren en linnengoed over te zenden ; dan zou hij fchoon hebben kunnen zien, waar die Me- vrouw woont bij wie de meid zich thans op- .houdt. Hij zou hier, waarfchijnlijk, nog'wel eenige dagen gebleven zijn indien dat geval...”
19

“...38 DE NEEF VAN CURACAO. trekt, fchieten ijlings door en hollen d brug over en de Heerengracht naar den kant van de Houtmarkt op. Helpt menfchen! hooren en zien vergaat, zoo rennen zij door, de verfchriktedie- ren, en flingeren het rijtuig met zich voort; ten- wijl de daarin zittenden het van doodsangst uitgil- len. Maar nog meer! daar, waar de gracht eenen elboog maakt, ftaat vlak om den hoek, op het midden der ftraat, eene aschkar, en een weinig ver- der de koets van eenen Geneesheer, die beide, het bredfte gedeelte van den weg beflaande den doorgang belemmeren. De hollende paarden, hier, terwijl zij den hoek der gracht omflaan, in hunne vaart gefluit, fteigeren verfchrikt terug; de fourgon deinst met hen achteruit.... Hemel! nog ne', en nog ne fchrede daar waggelt zij op den kant van den burgwal! zie hoe zij overhelt! n handbreed nog en * ijsfelijk!.. daar ftort het rijtuig achterover in het water.. .. Maar neen1, in hetzelfde oogenblik fchiet, met de fnelheid des blikfems, een jong...”
20

“...vertellen, her- vat de Kapitein; en terwijl men zich zet en Juf- vrouw Prouwelman intusfchen koflij en likeuren op tafel brengt begint zijn Ed., na eene pijp te hebben ontdoken, zijnen vrienden de ontmoetingen mede te deepen, welke hem, op de reize naar De- venter en in het terugkeeren van daar, bejegend zijn. En; daar dezelve ons, zoo uit de vrige der- de, als uit het begin van deze afdeeling, voor bet grootfte gedeelte reeds bekend zijn, gaan wij smans verbaal'hier ftilzwijgend voorbij; en wil- len uit hoofd wij nu toch gerjist kunnen wezen, dat de hupfche man behouden en wel te huis ge- v 5 ko-...”