Your search within this document for 'lat' resulted in two matching pages.
1

“...DE NEEF VAN CURASAO. 71 fmelt in eene zachte zamenftemming onmerkbaar in een ; het eene beantwoordt aan het andere ; het ge* lieel der uitvoering is zijnen meester waardig. Kapitein van der Stap Prouwelman en Robbetje zijn geheel oor geheel oog. De laatfte ftaat telkens op; dringt telkens meer voorwaarts ; telkens moet men hem verzoeken bevelen, dat hij tch ga zitten. I lij is allengs tot digt bij het tooneel genaderd: daar breekt eene lat, tegen welke hij leent; krak!-zegt het,... nog eene lat! hij hoort, hij ziet het niet. Mhortje! gha toch zitthen! zegt eindelijk d orkestmeester, hem bij den arm nemende en onzacht nederzettende. Robbij volgt werktuige* lijk; en zet zich neder. Het eerfte bedrijf des tooneelftuks is geindigd. Een daverend handgeklap en geroep van bravo! ge* tuigt van de goedkeuring en toejuiching der aan- fchowers. Kapitein Van der Stap en Prouwel. man fchreeuwen het uit. Robbetje ftaat roerloos glijk een ftandbeeld; het is hem droomen. ... Daar tikt hem een man op...”
2

“...DE NEEF VAN CURASAO. lat Verwanten, die te Haarlem woopdep; maar zij . had bij dezen, deuren en harten voor haar gefloten gevonden. Tot overmaat van haar lijden was zij, te Haarlem zijnde, ftellig onderrigt geworden, dat haar man, wel ig waar, krijgsgevangen geraakt echter daarna uit zijne krijgsgeyangenfchap ontfnapt ep -met het vlugtend leger teruggetrokken was tot aan den oever der beruchte Eertfina^ bij dennood- lottigeh overtogt vap welke rivier hij half verplet van de brug gedrongen en onder het ijs: verdwenen was. Na dus al de jaren federt de afwezigheid 'yanharen man, met hare drie kindertjes kommerlijk te hebben doorgebragt, bevond zij, ongelukkige we- duwe zich thans in de nijpendfte omflandigheden, terwijl het bangst yooruitzigt haar voor de toe- komst verbeidde. Dit alles vei haalde cje Jufvrouw met een zoo wee- pioedigen nadruk, dat het de medelijdende deelne- ming van hare reisgenooten opwekte. Allep tracht- ten om ftrijd de ongelukkige yveduwe te vertroos- ten en haar moed...”