1 |
 |
“...flaapvertrek; ik lig daar,
tegen de- ruwheid van het weder flechts door het
pannendak befchut. Mijne tante wendt voor, dat
de winter nu voorbij is en de zomer aankomt: of-
fchoon' het, gelijk gij ook zult ondervinden, des
nachts nog vinnig koud is en fterk vriest. Boven-
dien is mij het beddegoed, hetwelk ik, door uwe
tusfchenkomst, dezen winter ten gebruike gehad
heb, op nieuw ontnomen; en de oude ftroopeluw
verftrekt mij weder tot een nachtleger. Hoezeer
ik nu in deze gure voorjaarsnachten geweldig kou-
de lijd, zoude ik mij dit echter nog getroosten;
maar daarbij komt, dat het op de vliering krielt
van ratten, van welke ik, gelijk gij weet, een he-
vigen, natuurlijken afifchuw heb: zoodat ik dik-
wijls, hoe vermoeid ook van mijn dagelijkfche
flooven, alleen door het denkbeeld van dit akelig
gedierte in mijne nabijheid te hebben, niet kan in-
flapen. Ook wordt mij, finds uw vertrek, de fpij-
ze weder even karig toegemeten als voorheen. Zel-
den gebeurt het, dat ik eens, ter verkwikking,
eene...”
|
|