Your search within this document for 'kon' OR 'bin' resulted in 63 matching pages.

You can restrict your results by searching for kon AND bin.
 
1

“...het overige een door en door knap mensch is, nog een legen pakhuis-zolder, dien hij aan het gezelfchap in gebruik geeft: anders kwam er de huur voor een lokaal ook pog bij. Overigens: het. is dat UEd. uit de West van daan, en dus zoo veel als een buitenman zijt: anders heeft niemand vergunning, om de vertooning bij te wonen, of hij mot lid zijn en er voor hebben ingeteekend, Daarom moeten de vrienden die UEd, medeneemt, ook maar zggen, dat zij buiten de ftad van daan zijn: de oppasfer kon anders ligt zwarigheid ma- ken, hen er in te laten. Nu! wat hamekater! dsiar liggen drie Zeeuwen, A } baas*...”
2

“...8 DE NEEF VAN CURACAO. i, een handwerk op te leiden. Ok heeft hij im- s> mets al verfcheidene bedrijven bij de hand gehad, s Maar, ja wel! het eene wilde zoo min opnemen it als het andere; geen van zijne meesters kon met hem uit den weg; alle verklaarden uit net *> mond, dat zij nooit zulk een wispelturig fchep- fel hadden aangetroffen. Dat geloof ik wel* > men wist niet welk chenie er in den jongen fiak; zulk alledaagsch werk was voor onzen Jojakim s5 niet gefchikt. Daarom raadde de Heer Ossepoot t ons: wij moesten de natuur flil haren gang la- t> ten 5 dan zouden wij nog eens zien, welk een ,, groot man er van den jongen zou te voorfchijt* s, komen. Niemand zou het achter hem zoeken. , Zoudt UEd., die een oud zeeman zijt, wel it kunnen gelooven, dat hij op een haar na weet te zeggen, waar Engeland op de kaart ligt ? * Maar wat voert zulk een ledigloop,er den ge- heelen dag uit, baas? Lediglooper?------ Beware de Hemel! UEd. ,, gevoelt toch: zoo iemand moet verpoozing heb- ben;...”
3

“...Waar Mijnheer i, van Knuppelnburg, heen Wil: Mijnheerj i, 2ijn zoon j fpeelt dadr boven j Waarfchijniijk j i, zo veei als komedie.:. i i, Welja!. j wat anders ? dat bdoei ik irii- mets ook. hernam de Neer Knpplbusch 4 Wien het niet ns was ingevallen j dat ineii hem niet Wei bgrepn had* Heb ik n van ai mijn ievenzeld t Heer Sperwer een zoo vroom gezigt trek- kende j ais zag hij eenen Ontvangerder registratie jn het Water vallen: Wie kon daar ook Op b- dacht zijn! Moet dat komedie fpelen beteeke- i, nen! i, He! wat dacht UEd. dan, dat het anders kon B 2 zijn?*...”
4

“...den befchuldigde wendende. Als UEd. onze ftaatsleer beleedt, dan zoudt Ud., met verlof gezegd, nooit Verder denken , dan uw neus lang is; dat is, met andere ,, woorden,al wat niet regtftreks tot uw achting* ,, waardig vak als meester 'kleermaker en lakenwit^ kelier behoorde, moest UEd. zoo vreemd zijii, 9, als de weg door Fezzan. ,, Ei, met uw welnemen! hernam de Heef Knuppelbusch die zich voor het eerst in zijn leven, om zijn denken hoorde verketteren, en op .zijne beurt ongemeen fnedig kon zijn. Dan moest Ed., als boekhouder op mijn kantoor, ook s, het toneel laten varen. ,, Die aanmerking, mijnheer Knuppelbusch! is, C i, &...”
5

“...s+ DE NEEF VAN CURASAO. houder met een enfin begon ,h jj er zelf niet mee? wist uit te komen, en die daarom vermaak fchiep , zijn Ed. nog leelijker in de engte te drijven. Maar, mijn waarde Heer Ossepoot wat kon u bewe- id gen, dat gij, zoo op eenmaal, gelijk een weer- haan, zijt omgedraaid? wat deed u nu toch zulk een itelfel kiezen? 11 Tusichen ons gezegd, mijnheer Knuppel- 9, busch er kwam beleedigd gevoel, gckwetile y> eerzucht.... enfin eene heimelijke zucht om mij te wreken bij----1 dit alles had invloed op M mijnen omzwaai.... enfin! befliste mijne keuze, mijne wijze van zien... enfin .... Maar voor de vuist, mijnheer Ossepoot! hoe kwam dit alles te pas ? ik- vat het niet l r> In vertrouwen, onder ons! Zie hier de aan- leiding! Een man van aanzien en gezag, had mij zijne befcherming en zijnen invloed toegezegd. Wat gebeurt ? De gelegenheid doet zich Nop, dat ik die noodig heb. Ik maak hem zijn woord indachtig. Wat doet hij ? Hij heeft zijne gunst bereids aan eefien...”
6

“...PE NEEF VAN CURASAO, 4$ zeer gematigde beginfelen, als een vijand van onverdraagzaamheid en zucht tot vervolging, als een vriend van billijkheid, een groot voorftander van wetenfchappelijke verlichting en zedelijke be- ft fchaving: kon ik hem mijne veronachtzaming fij- ner betaald zetten, dan door mij tot zijnen regt- ftandigen tegenvoeter te verklaren? wat belieft UEd. ?,.. Tusfchen twee haakjes, mijnheer Ossepoot Indien hij nu eens onverwacht, bij voorbeeld, heden of morgen u verraste en aan zijne belofte r voldeed? Top! dat hij zijn woord houde: dan maak ik glosfen op den aanhang, welken ik thans voorfta. Zoo ? fprak de Heer Knuppelbusch eene nieuwe prop op den vuurpijl (lekende. Dat is toch alles, behalve regt door zee te gaan., / Enfin, mijnheer 1 hernam de boekhouder., die, thans aan lager wal zittende, een laatfte'zeil bijfpande, om weder in het ruime fop te komen, Doch.,., daar van zee gefprken: hebt gij dien varensman al bij u gehad? ft Gij bedoelt den zeekapitein...”
7

“...den Keinier Klaasjen had gediend, en menigmaal met onzen Jan om de noord en de linie onder door was geweest! En als men zoo te Ramen eens eenige togtjes naar het Pe- perland bf de IJsbeeren heeft gedaan en nu en dan den mageren man onder de oogen gezien heeft: dan kan men eerst naar regt zeggen, dat men een Ichepel zout met elkander heeft gegeten, en men elkaar niet van heden of gisteren kent. Opregt was kapitein Van der Stap in een hoogen graad* dit kon men hem aanzien; hij fprak gelijk hij dacht; met hooffche vleitaal of pligtplegingen kon hij zich niet ophouden; en kwam hij er ook fom- tijds eens wat plomp verloren voor uit, dat moest men hem niet ten kwade duiden: want hij meende het in zijn hart goed; kortom hij was een echt origineel van oud-vaderlandfche trouw en har- telijkheid. Hij bezat daarenboven mnig andere voortreffelijke eigenfchap. Goedhartig was hij tot in zijn binnenfte; hij zou geene kip laat ftaan eenen mensch eenig leed doen. Hg wist daarom echter zeer wel zijne achting...”
8

“...maat* Zoo wat mede heen kon leven t daar fcheelde veel aan! hij maakte, als het er op aankwam, korte norgenfpraak, en wist zijn ontzag zeer Wel, zon- der vloeken of zweren, te doen gelden; wie aan boord niet wilde oppasfen, of bij herhaling zijnen pligt verzuimde, die kon er op rekenen, dat hij, in kapitein Van der. Stap met geenen gemakke- lijken te doen had; voor een braven matroos daar- entegen had hij alles over. Hij had ook, door de bank, gefchikt volk in zijnen dienst, en werd door zijne matrozen als op de handen gedragen: want of men te Am fier dam of aan den Helder te Ports- mouth of te Curasao naar hem vroeg: overal wis- ten de zeelieden dat het een baantje was, aan boord van den Reinier Klaasfen te varen. Met. dit al had onze Jan toch een leelijk gebrek: bij had zoo zijne bujjen; hij kon, als hem de muts foms fcheef ftond, geweldig op den bezem rijden; en dan deed men maar wijsfelijk, er niets tegen in te leggen: want maakte men hem het hoofd warm, dan kon het er rooken! en fchoon...”
9

“...oogenblik toedroeg, even fpoedig afgezet: want lang te wrokken daar was s mans inborst niet naar gefteld. Men hebbe evenwel uit dit geftelde niet af te leiden, dat Jan van der Stap zulk een dood onnoozele hals of gelijk men zegt , een fukkel in de wereld was! hij wist zijn wfeetje zeer prompt, maar loosheid bezat hij'niet; hij was trouwhartig en eenvoudig, en op loopjes of (tre- ken in het geheel niet afgerigt: zoodat een behen- dige fchurk hem wel eens een knolletje voor eenen citroeh in de hand kon (toppen. Hierver onder- hield hem menigmaal een oud vriend, die in dit opzigt vrij (lim was, en izich niet zoo ligt eene vlieg-af liet vangen : daar Jan integendeel meende , dat...”
10

“...54 DE NEEF VAN CURASAO. wapenen en krijgsbehoeften voorzag, werd tegen baren gelde of Engelsch bankpapier afgeleverd. Nu kon Kapitein van der Stap zeggen, dat hij zoo tamelijk zijne fchaapjes op droog begon te krijgen. Zoo dacht hij er zelf ook over. Hij had het ver gebragt, inderdaad f Zijne ouders waren eenvoudige burgerlieden geweest; zijn vader plagt te Amfkrdam, in een klein huisje op het eiland Kattenburg te wonen; en werkte als fcheepstitn- merman, op de werf der kompagne, waarmede hij tien guldens sweeks verdiende; er kon dus voor den zoon geene zeer fchittercnde opvoeding op overfchieten, Toen de dertienjarige Jan vlug lezen en fchrijven kon en tamelijk uit artjes be- gon te cijferen, diende er een beroep voor den jongen gekozen; hij was een Berke, gezonde kne- vel : er kon een knappe zeebonk uit groeijen, en Zijn hart ging toch open, als er van de vaart werd gefproken. Naast zijne ouders woonde een buur- man daar Jan in de winter avonden, dikwijls kwam, om op het ganzenbord te...”
11

“...vaderland terug te keeren, en in zijne geboor- teftad jhmficrdam, zijne dagen in ftilte ten einde te brengen. Dadr wilde hij dan, in de nabijheid van den Buitenkant of op het eiland Kattenburg, zich een fraai en welingerigt huis koopen, waar hij zoo dagelijks onder het roken van zijne pijp en de zoete herinnering van vorige dagen, het voor hem vermakelijk gezigt van het IJ genieten, en onderhands zijn kieltje, dat telkens een dagje ouder begon te worden, tot de groote afreize zeil- vaardig maken kon, Eene gebeurtenis die Kapitein van der Stap ongemeen diep trof, bragt dit voornemen fpoediger tot rijpheid, dan het er anders toe zou gekomen zijn. De dood ontrukte hem zijne lieve huis- vrouw finds drie en twintig jaren de getrouwe ge- zellin zijns levens; zij was haren man, van Nieuw-* ork naar Curasao gevolgd, en tegen den invloed der luchtftreek van dat eiland misfehien min be- D 4 ftand,...”
12

“...BV 56 DE NEEP VAN CURASAO. fland, aldaar, na eene korte ongefteldheid, zeer onverwacht overleden. De bedroefde man was in den 'beginne over zijn verlies ontroostbaar. Van nu af aan begon zijn jvoelig en bedrijfvol leven hem tegen te liaan; hij kwam daarenboven merke- lijk op zijn jaren; tegen zware vermoeijenisfen en ongemakken kon hij zoo niet meer praten, als wel voorheen, toen hij nog, gelijk een jong konijn, langs het touwladdrtje en wip! in den mast klouterde; een ftiller beweegkring'en geruster wijr ze van leven werden hem tot behoeften. Hij had ook, finds zijne Eva was geftorven, niemand om- trent zich, met wien hij eens te rade kon gaan ; wel is waar, RobbetJe, zijn negerknecht, die yan kindsbeen af bij hem was geweest, was eene getrouwe, deelnemende ziel en beminde zijnen meester hartelijk, maar veel heul of toefpraak zat er niet bij; te Amfierdam integendeel had de Ka- pitein bekenden in overvloed: daar woonde zijn oude vriend Prouwelman een fnedige vro- lijke vent, die regt...”
13

“...8 DE NEEF VAN CURASAO. Wel ja! ik bedoel die hokken daar langs den wand. Van binnen fchijnen ze met fitspapier be- n plakt te zijn: doch aan het merk, dat buiten op de planken is blijven liaan, zie ik duidelijk * dat er voorheen citroenen, of Curacaofche appelen in verzonden zijn. Zal hik gezond zijn! dat zijn de Ihoosjcs hen * het hamfithejather - de heerlle plaatfen whaar de Heeren befthierderen mit de fornaahmlle bin- * thekenarren zitten. v Als mij die hokken, met eene frisfche wind- ftreek, maar niet hier in het vooronder komen fmakken! fprak van der Stap; en vroeg toen aan zijnen vriend: Ei lieve, Barend! wat Haat daar- op dat gefchilderde vloerzeil te lezen? Vloerzeil?... Waar ? Ja! of fcherm: hoe heet het ding, dat daar uitgefpannen hangt? Mijnheer bedoelt eigenlijk de tooneelgordijn, Fprak iemand, die het woord opvatte. Er Haat dit vierregelig versje op: Deze achtbre tempel zij der kunstmin toegewijd! Hier huldigt men de deugd; hier (laat de tweedragt buiten...”
14

“...Brham-, ,, toetje voert de voorzittende beftuqrder hem gerustftellende te gemoet. Een man, die tegenwoordigheid van geest en fielsfterkte bezit, vermag alles. De voorzitter peinst, overlegt, befluit; hij wenkt.... en na korte oogenblikken, heeft een turfzak met eene bos hooi de ruimte der onzalige opening ingeno- men. Wie achter aan zit en een weinig kippig is, weet niet eens dat er fcheur of fcheursgelijken in de gordijn is geweest. ,, Waar of toch de vrouwen blijven? zegt Prouwelman. De flede kon er lang geweest zijn, Dat zal aan dien druiloor van een fleper hg- peren, meent kapitein Van der Stap. ,, Het is dood jammer J zegt Prouwelman, ,, Nu komen zij daaraan, terwijl het fpel reed? lang aan den gang is. Konden wij intusfchen y% maar iets tot ververfching bekomen! Ja! dat er hier nog eene bottelerij of iets der- gelijk was! voegt Van der Stap er bij. Als de Heeren iets verkiezen te gebruiken ?. zegt iemand, die eenen hengelmand aan den arnj draagt en verfnaperingen te koop...”
15

“...houdfter? Wel verbruid] lieve mensch, tnoet gij dus tobben in de wereld! Het dot mij in mijne ziel leed. Ik dacht altijd, onze El- dert zou nog al gezorgd hebben, teg'en eene kwade reis ?... Ja, Heer Kapitein! mijn lieve man had ook wel getrouw voor zijne vrouw gezorgd; UEd. weet, hij hield niet van het over boord te gooijen, maar was altijd voor de fpaarzaamheid. Toen mijn brave Eldert kwam te fterven, liet hij mij een matig vermogen na; kinderen hadden wij niet; ik was eene vrouw alleen en kon dus, voor eene weduwe van mijnen (land, deftig burgerlijk leven. Maar mijn beste Gron- ne had zijn geheele vermogen in lands papieren belegd; daar werd ons vaderland in Frankrijk ingelijfd en de publieke fchuld tot op een derde der werkelijke waardij gebragt. Even te voren had een neef van mijn overleden man dien ik na- 99...”
16

“...CURASAO. ,, vermaak doen. En het is voor uwe gezond- ,, ,, heid zeer voordeelig; de frisfche lucht zal u goed doen. ,, Ik liet mij door Griet bepraten; ook de dok- ,, ter ried het mij aan; dus nam ik voor, er maar onverwachts op los te gaan; neef kwam bij ons toch ook altijd ongevraagd, ongewei- gerd; derhalve begreep ik, dat ik niet onwel- ,, kom zoude zijn, offchoon ik dus ongenoodigd ,, daar aankwame. Zoo gezegd zoo gedaan! ik begaf mij dan ,, van hufs en zat weldra bij neef Haalwijk bin- nengaats. Ik had gedacht, er gul en wel te ,, zullen worden ;ontvangen. Maar, ik had pas eenen voet ten huize in gezet, toen ik al be- fpeurde hoe laat het was: neef en nicht trokken ,, gezigten, zoo liefelijk als gefchutpoortcn; het fpeet hen geweldig heette het dat ik nu juist kwam, want het was zulk een ongelegen tijd: men wist niet wat men iemand al zoude voorzetten; peulvruchten en verfche groenten waren er thans niet; het was reeds zoo ver in het najaar; de eetwaren werden fchreeuwend...”
17

“...* i oi DE NEEF VAN CURASAO. ,, fpraak, maar begaf mij, daar ik geweldig boos werd, vrij verftoord te bed, - liet vertrek, waarin ik lag, belendde aan de gewone huiskamer, waar ik met mijn fraaijea -neef en zijn wijf finds mijne komst gezeten had, en was fleehts door een ligt planken-befchot ,, daarvan afgefcheiden. Ik lag reeds cene geruime poos te bed, maar kon, "hoe'ik mij keerde, niet in den flaap komen; dat geloof ik wel! ik was ruim vier uren vroeger, dan ik anders ;ge? j, woon was te bed gegaan uit hoofde men hier met de kippen op ftok ging, -> want zeide nicht dit fpaarde bij de lange avonden vuur en licht uit.. Ik ontwaarde echter, dat de man en vrouw des huizes nog niet te bed waren, dewijl ik hen, in de aangrenzende huiskamer, j, vrij luidruchtig hoorde fpreken. Dit begon al luider en luider: het kwam mij voor, dat zij aan het kijven waren* Wat raakt mij de twist ,, tusfehen man en vrouw! dacht ik; en \yil- de, het oor afwendende, mij in de dekens rol-< len...”
18

“...altijd zoo vele vriendfchap als ik bij hen te Amjlerdam ben; hij en nicht Griet zijn de gastvrijheid zelve. Daarbij houd ik altijd in het oog, dat zij. er warm in zitten,( en kind noch kraai in de wereld hebben. Hon- den wij hen te vriend,* dan valt er te avond of te morgen ligt nog iets te erven. ,, Ja! als wij dat wisten. Maar zulk een grove, fterke karei kan nog .jaren leven. Hij zou, als hij ons overleefde, in zijn vuistje lagcben, dat wij hem hier. nog eens regt te gqed hadden gedaan, a 33 Kon...”
19

“...DE NEEF VAN CURAGAO. O I5 u i, Kon ik er maar iets 'op uitvinden, om met ^-gded'.fatfen van hem;af te komen! Hoe krij-> gen wij hem in de eerfte acht dagen weg. Ja, daar zit gij nu. Wat-deedt gij hem te noodign? En wat nog'het ilimst is; leg- ,, gen wij hem de broodkruimels niet een wei- ,, nig hoog dan* Raat het te bezien., dat hij ,, in het volgend voorjaar met zijn wijf komt opdagen. ' Wij moeten inttisfchen niet, uit het oog ,, verliezen, dat wij hem te vriend dienen te ,, houden. Gij begrijpt, Jannigje! zoo dik- ,, ,, wijls ik te Jlmfier dam kom, heb ik er vrijen ,, intrek; tafel, bed en bediening vind ik er ,, overheerlijk; en het kost mij geen koperen 9, duit. Dat zou wat te zeggen zijn, als wij ,,: hem boos maakten, en ik in het vervolg in , ,, een logement moest gaan.... Maar hale ,, de henker! ik bedenk er iets op.; luister Jan- 5, ,, nigje er Raat nog eene osferib in hef zout, die ,, moet gij morgen braden en op tafel zetten.., ,, ,, Slaat het u in de...”
20

“...gisteren avond niet anders gehoord had, zou ik gezworen hebben, dat zij te .za- men de hevigfle woorden hadden. Het ging tot op kloppen toe. ; Ik hield mij luikes en zag alles Hilzwijgend aan.. Eindelijk, toen het er 'dan. kwanswijs: begon te fpannen, zette de karei mij den vleeschfchotel voor den neus, en fprak: Ei lieve! neef, bellis gij nu of dit vleesch gaar is! ,, Nu hadden zij verwacht, dat ik aan het fnij- den zoude gaan en ter goeder trouw geantwoord hebben: neen, neef! het vleesch kon voor- zeker gaarder zijn. Doch had ik er den drom- mel niet van! Ik antwoordde zeer koeltjes: neem het mij niet kwalijk, vrienden! ik ben hier als vriend te gast, zou ik dan man of vrouw in het ongelijk Hellen! neen, ziet mij voor gee- nen flokebrand aan. ,, Daar zaten zij! Gij moest eens gezien heb- ben, welke gezigten zij trokken, nu de vlieger niet wilde opgaan. Het onweder trok zacht- jens af. Wij begaven ons aan den maaltijd; en er werd verder over niets meer gefproken. Ik lag des avonds...”