Your search within this document for 'kende' resulted in twelve matching pages.
1

“...bxpressien 'gehoord?... Je le repte, j, ma steur, waarachtig! papa heeft geene men- ,, fchenkenms; c'est un homme sans fagon, een man, die zijne familie ridiculiseert. Het cha t, grineert iemand, aan zulk eenen mensch gepa- renieerd te zijn; het is toch al fpoedig: Ehlest ce Monsieur vtre pre, Mademoiselle ,, Dat is het, wat ook mij dikwijls embarras- seert. Heet dat zich maintineren / welk eene ,, contenance! Ik heb mij het hart vast gehouden, zoo bevreesd was ik, dat er een fatfoenlijk be- kende op inkwame. Oh- ciel!1.... verbeeld us ,, J'Upperfus un uniforme: deze nadert de floep!... ,, ik denk aan Dormeuil !..,. Je fremis, Jen rou- ,, gis!.., Vraiment! je lavouc, papa kent gee- nen...”
2

“...drink- geld begon t denken n daarom gaarne wilde, dat de akte in optirhd frma, ter Wereld kWami j, Ik i, geloof, al te kunnen begrijpen, Waar Mijnheer i, van Knuppelnburg, heen Wil: Mijnheerj i, 2ijn zoon j fpeelt dadr boven j Waarfchijniijk j i, zo veei als komedie.:. i i, Welja!. j wat anders ? dat bdoei ik irii- mets ook. hernam de Neer Knpplbusch 4 Wien het niet ns was ingevallen j dat ineii hem niet Wei bgrepn had* Heb ik n van ai mijn ievenzeld t Heer Sperwer een zoo vroom gezigt trek- kende j ais zag hij eenen Ontvangerder registratie jn het Water vallen: Wie kon daar ook Op b- dacht zijn! Moet dat komedie fpelen beteeke- i, nen! i, He! wat dacht UEd. dan, dat het anders kon B 2 zijn?*...”
3

“...zoo goed en kwaad men vermogt, weder op de been te helpen. Eerst echter had men de Jufvrou- wen Knuppelbusch met kunst en vliegwerk, uit het brommertje gehaald, en van fchrik bezweken, in het naaste wijnhuis gebragt: waar haar Edelens, door een vijftigtal menfchenvrienden, met jenever en ftroop tot zich zelven werde gebragt en aan de maatfchappij teruggegeven. Oh ciel!.... ma pauvrf garniture!,'' - Dit waren de eerfte, fmartelijke woorden, met welke Jufvrouw Hortense, een diepen zucht {la- kende en de oogen wild in het rond flaande, van uit hare bezwijming herkwam. ,, C est tout chiffonnt, gdt, derang!... liet hare zuster, die ook zoo even in dit onder- maanfche leven was teruggekeerd, na eene benaauw- de ademhaling, tot antwoord hooren. Zij leven beide nog als alen! fprak een koopman in paling en zoutevisch, die menschlie- vend eene behulpzame hand had geboden, om de Jufvrouwen weder tot zich zelve te brengen. Weldra hadden de meisjes zich geheel herileld. Gelukkig had geene van haar...”
4

“...maak hem zijn woord indachtig. Wat doet hij ? Hij heeft zijne gunst bereids aan eefien anderen gefchonkn. Het m geval komt andermaal, dat hij mij dienen kan. Ik meld mij wederom aan. Hetzelfde antwoord : hij kan zijne gunst geen tweemaal wegfchenken. Het valt eene derde, eene vierde reis voor. Ik houd aan; maar word niet opgemerkt; men gaat mij voorbij. Zich zelven te gevoelen en te worden voorbijgegaan,... flik mij die pil eens door, mijnheer Knuppelbusch Wat heb ih te doen ? Ik kende mijnen man, als iemand van zeer...”
5

“...52 DE NEEF VAN CURAQAO. ner voormalige reeders, en met hulp van een et- varen deelhebber, een eigen handel gedreven n, onder de onzijdige vlag der vereenigde Staten, vet- fcheidne, belangrijke reizen naar Oostindi gedaan. Het geluk had zijne ondernemingen bedendig ver- gezeld. Hg kende de vraag op de Indifche mark- ten ; wist van de fchaarschheid eener koopwaar en de bedaande vijandelijkheden in twee werelddeelen, een geoorloofd gebruik te maken; en liet zijn deelhebber, een fchranderen waarnemer in den han- del voor de goede afzetting der waren zorgen. Van al de ladingen, welke hij uitrustte, was er niet ne, die hem niet grove winden bij den verkoop opbragt. Binnen korten tijd was hij in daat, het opgenomen voorfchot aan den geldleener af te leg- gen ; en toen bleef hij nog een aanzienlijk kapitaal aan zuivere winst overhouden. Om zijn aanvankelijk verworven vermogen niet geheel aan de onzekere kanfen van handel' en zee- f&iade bloot te dellen, belegde hij een aanmerke- lijk gedeelte daarvan...”
6

“...te kennen, om ter rust te gaan. Hem werd eene zindelijke flaapkamer aangewezen, waar hij alles in de uiterfte orde vond. Robbetje bekwam zijne flaapplaats in een kleiner vertrek. Doch, eer Kapitein van der Stap zich des avonds ter ruste nederlegt, is hij, naar oud va* derlandfche wijze gewoon, hart en handen ten he- mel te heffen, en uit der Scheepslieden Noord'flar , of Zeemans Morgen- en Avondaandacht, van van Bergerningh overluid een gebed te lezen. Hij had het boek te huis gelaten; doch kende de mees-; te gebeden daaruit van buiten. Ook ditmaal wil de eenvoudige, maar waarlijke vrome man zich niet ter rust begeven, dan, nadat hij den hemel voor het genotene goede van dezen dag heeft gedankt. Reeds heeft de zestigjarige zeeman het grijzende hoofd ontbloot, met ongemaakten eerbied de han-r den zamen gevouwen.... Maar, zijne aan- dacht is weg; er drukt iets zijn hart; hij kan niet bidden. In het kinderlijk opregt gemoed fpreek,t eene ftem tot hem; zij verwijt hem onbewimpeld het plegen...”
7

“...uitmaakte, verkocht en de boedel .vervolgens tot effenheid gebragt was, hield zij naauwelijks' zoa veel over, als genoegzaam was, om voor eenigeit tijd in haat onderhoud te kunnen voorzien. Het vooruitzigt was voor Henrictta' allezins zorgelijk. Zij was. ng te jong om in eene be- trekking als de mijne te worden geplaatst, ook was zij, ffchoon van haren vader eene zeer befchaafde opvoeding genoten hebbende niet tot Gouvernante opgeleid. Wij moesten derhalve om een ander vak van beftaan denken. Zij kende, behalve', hare moe- dertaal het Fransch en Hoogduitsch; zij was ta- melijk bedreven in vrouwelijke handwerken n het L bloem-...”
8

“...oogen ; maar, eene zoo opzettelijke onbefchaamde leugen... kortom! hare opgave moest voor het minst iets waarheid^ behelzen. Werktuigelijk, maar terwijl gemengde hartstogten in mijn binnenfte woelden, verliet ik haar huis. Ik wist, dat er eene zekere Jufvrouw Engener als Gouvernante bij den Heer Hoogbrand woonde, die eene boe- zemvriendin van Henrictta plagt te zijn; maar deze Jufvrouw was, gelijk ik reed's te Bertingcn had vernomen, met de familie1 Hoogbrand op reis naar Duitschlandf anders kende ik niemand, bij wien ik mij aangaande het vermoedelijk lt van Henrictta zou hebben kunnen onderrigten. Dat echter hare tante deze mogt dan zijn wie zij wilde! niet geheel onwaarheid had gefproken* vernam ik zeer toevallig van een ouden Heer, dien ik in het koffijhuis ontmoette en die, in het huis dzer vrouw eene kamer bewonende, mij even te voren bij haar gezien had, en nog al iets omtrent Henrietta wist te melden, hetwelk mij niet zeer aangenaam was te hooren, maar dat ik daarom voor een waar...”
9

“...hooren fpreken ^ doch hield het voor uit- h ftrooifels en kon er geen geloof aan hechten; ft Even zoo ging het ook de huisheer, .die een ft eenvoudig man is en haar misfchien wel voor eene deftige vrouw heeft aangezien; dewijl hij y> haar voorzeker de kaiers niet verhuurd zoude I, hebben, indien hij haar van nabij gekend had. i, Maar toen zij hier met Februarij kwam wonen, kreeg ik eens eene Jufvrouw van mijne kennis ft bij mij op een kopje thee, die de doortrapte ft feeks van haver tot garst kende; deze onderrigt- te mij welke buurvrouw ik aan Mevrouw Pa- ft LONNIER. zoude krijgen, hetgeen ik fpoedig be- ft waarheid vond, want zij had nog niet lang hier ft gewoond, toen ik reeds meer zag en waarnam, ft dan mij lief was. Zij voert eene prachtvolle en kostbare leefwijze; het ontbreekt er niet aan ft den heerlijkften wijn en lekkernijen. Maar wie zoude zoo in pracht en weelde willen leven!... ft Neen! dan zit ik- liever van des morgens vreg ft tot laat in den nacht voor mijn eerlijk ftukje...”
10

“...laat het woord van een eerlijken man u borg.zijn, dat hij het wel met u voor heeft. Hemel! wie fprak daar?.,. Deze ftem ik- kende haar. fik meende doorden grond te zinken; eene koortsrilling overviel mij: want het was Bur- nagels ftem.. maar neen !... hoe kdn dit mogelijk zijn? Angftig.luisterde ik nu nogmaals toe. De onbekende, welke ik Henrietta had hooren noemen, ging voort te fpreken. Barmhar- tige hemel!.*.. Ja! daar noemde, zij zijnen naam; het was o-vriendin J' zoudt gij het geloo- ven kunnen! het was Burnagels naam !....- ik had mij;,niet in zijne ftem vergist!'-----Sidde-, rend, maar:;feherp,,- luisterde ik toe: mijne knien beefden onder mij. Lieve Burnaoel ! hoorde ik haar zeggen en werd als door dn donder ge- troffen! ,, uw blik, uw handdruk zeggen mij, dat- gij niet bedriegen, kunt. Vertrouwend wierp ik mij in uwe armen, toen ik u minder -kende, dan nu; mijn hart heeft zich tot heden niet in u be- drogen; vertrouwend geef ik mij andermaal aan u over; ik klem mij aan...”
11

“...mijnen toeftand, als gij kunt! Daar ftond ik met het jonge meisje alleen; waar zoude ik het lieve kind bezorgen. Zij zelve had vriend noch magen te Am fier dam; een meisje van haren ftand en jaren, dat geheel onbe- kend in de ftad was, "kon niet wel alleen in een openbaar logement gaan; ook wist ik, die zelf een vreemdeling in deze groote ftad ben, geene enkele gelegenheid, welke mij gefchikt daartoe fcheen. Zoude ik haar met Wilhelmina van der Gaard in kennis brengn en deze voor de jeugdige onbe- kende laten zorgen; daarvan hield een heimelijk iets mij terug, - ik geloof, als ik het zeggen S 4 moet...”
12

“...ontkomen aan de lagen van den huichelachtigen booswicht, die haar gelijk zij thans van 'BurnaGel dacht op eene zoo listige wijze in de handen eener vuige koppelares had gefpeeld. Zij had dit voornemen dan ook, den volgenden ochtend, onder het voor- wendfel van eene boodfchap in de buurt te moe- ten doen, ten itvoer gebragt; latende, uit vrees en ter voorkoming van alle mogelijke vervolging, hare tasch met eenige kleinooden bij Palonnier * en daar zij geene andere toevlugt in de uitgebreid flad kende, zich begevende tot den braven van Lrenoichem en zijne vrouw, die, op het verhaal van are ongelukken, haar met opene armen ont- vangen en liefderijk in hun huis opgenomen had- den. Hier had Jufvrouw Dalman den brief aan Burnagel gefchreven, welken wij in de vorige afdeelmg reeds gelezen hebben; en, nadat zij eenige 1 Tm du Wn,ng V3n Vader VAN Brendichem iad doorgebragt, en deze achtingwaardige oude 2 aar gedurende dien tijd, vurig hadden hef gekregen was haar door de vronw des hui- zes, die zich...”