1 |
 |
“...8 DE NEEF VAN CURASAO.
Wel ja! ik bedoel die hokken daar langs den
wand. Van binnen fchijnen ze met fitspapier be-
n plakt te zijn: doch aan het merk, dat buiten
op de planken is blijven liaan, zie ik duidelijk
* dat er voorheen citroenen, of Curacaofche appelen
in verzonden zijn.
Zal hik gezond zijn! dat zijn de Ihoosjcs hen
* het hamfithejather - de heerlle plaatfen whaar
de Heeren befthierderen mit de fornaahmlle bin-
* thekenarren zitten.
v Als mij die hokken, met eene frisfche wind-
ftreek, maar niet hier in het vooronder komen
fmakken! fprak van der Stap; en vroeg
toen aan zijnen vriend: Ei lieve, Barend!
wat Haat daar- op dat gefchilderde vloerzeil te
lezen?
Vloerzeil?... Waar ?
Ja! of fcherm: hoe heet het ding, dat daar
uitgefpannen hangt?
Mijnheer bedoelt eigenlijk de tooneelgordijn,
Fprak iemand, die het woord opvatte. Er Haat
dit vierregelig versje op:
Deze achtbre tempel zij der kunstmin toegewijd!
Hier huldigt men de deugd; hier (laat de tweedragt buiten...”
|
|
2 |
 |
“...blozende van verontwaar-
diging.
Spotternij zegt Ed.
Ja! In het rijmpje ftaat van ten achtbaren
tempel. Dat gelijkt nu immers nergens naar,
het komediefpelen op de kerk te pas te bren-
30 Sen---,
Klink, rink, klink!... liet waarfchuwend fchel-
letje geeft het fein tot algemeene ftilte en aandacht.
Stilte!... Zitten dddr!.. Hoeden af! Ja
wel! hoor mij zulk een vreesfelijk geweld eens!
hoor dat gefchreeuw en gedruisch! Er is geen
bedaren aan. De rollezer komt van zijne plaats
te voorfchijn.'
Hik whaarsebjauw het geheerd piebliek for de
y. lhaatfte mhaal! dus luidt s mans ernftig
vriendelijke toefpraak. As jelhui niet bedhaart,
kennen we honmochelich ftbaan te beghinnen.
Maar neen! het baat niet. De toefchouwers
hooren hem niet eens. Het is, of het geweld
zelfs verdubbelend toeneemt. De ganfche gehoor-
zaal ftaat op een eind. In dit oogenblik treedt
een der beftuurderen uit zijne loge te voorfchijn.
Iemand die in oogenblikken van fpanning, er door
heen tast, en moed en geestkracht...”
|
|
3 |
 |
“...zouden er dan ganfchen
nacht werk aan hebben.
,* Hoe komen wij er dan uit ? ...
55 Daar hebhen Heeren beftuurderen, die, ten
55 allen gelukke, in hunne vergaderkamer bijeen
55 waren, in hunne wijsheid voor zorg gedragen*
Er worden reeds brandladder gehaald; men zal
,, de zolderluiken openzetten; en op deze wijze
s, worden de geerde toefchouwers, namens het
,, beftuur des gezelfchaps, vriendelijk verzocht,
55 om voorzigtig naar beneden te klimmen.
Hongelikken khotnmen her af! roept eene
ftem. ,, Hik khom nooit wher liin filk heeft
,, ferfloekt fpekthakel!...
Wie het ongeluk heeft, niet te kunnen klimmen,
dus vervolgt de afgevaardigde des beftuurs bedaard.
Dien -zal men, met alle behoedzaamheid, in een
welvoorzienen waschmand, door middel van
windas en hijschtouw naar beneden laten.
De dievel hale jelhui befthier! Her fthaan
>5 -hongelikken te gebeeren. Ai wai! harmen hen
55 bcenen worden her an flik gebroken.
Wat apen dan ook moge zeggen, niets helpt.
De vertooning heeft uit. Men moet...”
|
|