Your search within this document for 'hei' resulted in one matching pages.
1

“...XI DE NEEF VAN CURAgA. 'indelijk doet zich het bengeltje hooren. Het paard is bereids aan de lijn gefpannen; de jager drijft het voorwaarts. Reeds wordt het touw, waarmede de fchuit voor een oogenblik vast lag, van den paal los gemaakt. De fchipper wil van wal fteken.... Hei daar!... Schipper! wij moeten er met ons tween nog in, roept Kapitein van der Stap driftig toeloopende. Ja, jongens! 2egt de Schipper. Maar de fchuit zit reeds zoo geftampt vol! Waarom komt gij ook niet vroeger? Er kunnen immers ndg perfonen in de roef zitten, zegt Prouwelman die intusfehen me- de is toegefchoten. Wel ja! hervat de Schipper, op den Kapi- tein en Robbetje wijzende. Die twee dddr zijn lieve jongens, om hen in de roef te plaatfen! zulk een paar verloopene zeebonken! Laat hen, voor een paar dubbeltjes de man, boven op zitten, Stoffel ! luidt de raad van des Schippersknecht. Wel, wat hamekater is dat! zegt een deftig bur- gerlijk heer, die nevens den Schipper in den ftuurftoel ftaat. Zie ik...”