1 |
 |
“...gulweg gebruik van maken.
UEd. zult toch waarfchijnlijk, een paar vrien-
den willen medenemen? Ik vraag dit, om te we-
ten, hoe veel lootjes UEd. verlangt te heb-
ben.
Sakkerloot! baas, dat is nu al te beleefd. 4.
Eene kleinigheid!.... Ik wenschte in Paat
te zijn, UEd. meer plezier te kunnen doen.
Nu! daar gij dan toch zoo vriendelijk zijt, zal
ik er maar geene pligtplegingen langer om maken.
Ik heb een zwarten knechtdie nog nimmer
zoo iets gezien heeft: daar wilde ik wel eens
eene grap van hebben, en dien medenemen; en
dan heb ik nog een oud-opperPuurman van mijne
ken-...”
|
|
2 |
 |
“...bijna drie et*
malen nat noch droog over de lippen hadden ge*
had; en wij het laatfte brok fcheepsbefchuit te
zamen deelden, dat gij in het baaitje van onzen
j, doodgefchoten Bootsman vondt; daar wil ik u
eens op toebrengen..... Onze vriendfchap,
, Jan!
Frisfchen morgen! fprak Jan aangedaan het
glaasje aan den mond brengende en den Stuurman
hartelijk befcheid doende.
Door ondervinding wordt men wijzer: zegt
., i]et fpreekwoord,.. voer Prqwelman voort.
Zoo is er mij eens, jaren geleden, eene grap
wedervaren, die ik al mijn leven onthouden zal.
Het ging mij namelijk, bijna even z, als het
den Neef van Guadeloupe in de komedie van gis-
. teren avond ging. Omdat wij pn toch over der-
gelijke ontmoetingen fpreken, wil ik u het geval
eens Verhalen. Verbeeld u... Doch, ik zal
eerst nog eene losfe pijp Hoppen.
Nadat de Stuurman zijne pijp gedopt en aange-
Poken had, deelde hij .zijnen vriend het volgende
verhaal mede.
, Het was in hef f. begin van ons huwelijk;
., wij woonden nog ip de...”
|
|
3 |
 |
“...j leven gaande fiet fpeet hen geweldig, dat.de
,'j" mijn dezen middag 'zoo lelijk was afgefprongen*
-Zij verzonnen" eohtfer weder eene andere list, en
,, fprakeh m;et elkander af, dat zij riiij den volgen-
den1 morgen -bij het ontbijt .in de:val zoude lok-.
i, ken; Huh plan was: namelijk om .mij, daar het
,, de nachts reeds tamelijk vroor,. voor ..het invrie.-.
,V;zn- bang te maken. Ja! daartoe hadden zij den
regtn in mij voor. Den volgenden ochtend,
aan het ontbijt zittende, hadden wij de grap.
,, ,, De lucht Haat vrij helder; het zt- zich regt
,, ,] tot vriezenmerkte nerf, naar buiten kijken-
d;''-aar|.v
,, i, Wat zegt gij daar-, Bodewjjn !: vroeg nicht,
Wet zet zich 'tot. vriezen? .. .. Wel! het heeft
,v m -eehig nachten reeds < zo. fterk gevroren,
II dat r drie dtiirah dik ijs in de floot ligt/ .
"'J&! hernam nerf, Wij zijn reeds ver.
j,, in October. ;Er kon wel een voorwintertje.
, ,, uit geboren worden. Wij' hebben a! finds
,, een paar dagen 'een vrij Tckerpen oostenwind
ti...”
|
|
4 |
 |
“...doen
hooren verloochende hij zijn gevoel van dankbaar*
heid niet.
Boone begon al dadelijk van ons afgebroken ge-
fprek van den vorigen dag op te halen. Wel-
nu> Renberg! fprak hij: zijt gij niet regt
nieuwsgierig omtrent HenriStta Dalman van
wie wij gisteren fpraken, iets meer te verne-
men?
,, In welke hoedanigheid is zij hier woonachtig ?*
vroeg ik, om mijne belangftelling niet te verraden,
een zeer onverfchilligen toon aannemende: ,, Mis*
fchien reeds gehuwd of.... .
w Eene fraaije grap! ha! ha! gehuwd zegtgij?____
. Doch zeg eens Renbekg! hebt gij niet, voor-
heen, een kleinen liefdesroman met dat meisje
gefpeeld ? Ja, ja, ik herinner mij zoo iets'....
Maar gij zoudt'mij zggen, waar....
' ' Waar ziJ uithangt, meent gij? Op mijne
eer! dat raadt gij nooit. Het vrome kind is bij
eene allerlieffte tante verzeild geraakt. Verd.... *
wie had het van het dochtertje van onzen Domi-
n kunnen droomen! Zoudt gij wel gelooven ,
dat Jufvrouw Henritta zich hier in de leer
bevindt...”
|
|
5 |
 |
“...Palonnier eens
in oogenfchouw te nemen? Welaan! bedenk u
niet lang; ik wil de gelegenheid daartoe ver
fchaffen. Zij droomt niet dat gij hier zijt; in-
tusfchen, ik ben bij Palonnier bekend; wij
loopen derhalve, kwanswijs als in het voorbij-
gaan, even bij haar aan ; wij maken er tegen het
vallen van den avond te zijn; de fchemering,
deze uniform, uwe veranderde gelaatstrek-
ken, kortom, dit alles zal ons plan begun-
ftigen en u niet door HenrktTa doen herken-
nen. Willen wij deze grap eens hebben,
Renberg? ...
Pc aarzelde eene wijl; en dacht: zoude ik mij
wel harentwege zoo veel moeite geven? Eensdeels
had ik toch gelijk van zelven fpreekt alle
achting voor het meisje dat zoo laag kon zinken ,
verloren, en was mijne vorige, hartelijke genegen-
heid jegens haar, in gloeijende verontwaardiging
overgegaan; maar aan den anderen kant, deed toch
eene zekere nieuwsgierigheid of moet ik het
een heimelijk verlangen, om haar nog eens te ont-
moeten noemen? mij tot het aannemen van...”
|
|