1 |
|
“...i?4 D NEEF VAN CURASAO.
Secondant is; en kent gij iiiogelijk dezen Burna2
gel ? *.. Is dit oo, ei lieve! voldoe dan eens
aan mijn opgewekte belangftelling en meld mij iets
naders omtrent dezen jngen man; ik wensch
gaarne meer vatt liem te vmemett. Hij heeft
de vriendelijkheid gehad mij te beloven dat, inge-
val hij zijne terilgreize over Deventer neemt, hij
mij zou komen bezoeken. Doch hij zal alsdan ge-
wis te vergeefs komen en mij niet hier aantreffen,
daar Mijnheer en Mevrouw Hoogbrand een reisje
door Duitschland denken te doen en ik met d
kleinen hen vergezellen zal. Hun voornemen is
vooreerst het Badenfche te bezoeken, de heer-
lijke ftreken van den vormaligen Patts! en
mogeiijk dat Wij, zoo nabij Zwitferland zijnde;
Wel verder Opgaan, hetgeen ik hartelijk wensch.
Dan,.t. terwijl ik dit fchrijve, denk ik er aan;
dat ik u nog iets te melden heb. En dit behelst
namelijk, dat wij, naar alle waarfchijnlijkheid, reeds
binnen een dag tien, twaalf op reis gaan: waarom
ik u verzoek, mij...”
|
|
2 |
|
“...144 DE NEEF VAN CURASAO.
Alle-mijne zenuwen trilden ; het bloed zood mij
in de aderen. Hoe mijne ziel den fchok, die haar
trof, kon wederftaan, weet ik niet; zij was
nogtans enkel aandacht, en hing aan elk woord dat
er gefproken werd.
Neen Henrietta 1 antwoordde Burna-
gel. ... Ja, vriendin! antwoordde hij, dien
wij vaak, als een voorbeeld van deugd en ziele-
adeldom bewonderden! Neen Henrietta!
heb daarvoor mijne eer te pand: ik zal u niet
verlaten! ...
Nu kon ik niet meer. Het werd mij vreesfelijk
benaauwd om het hart; ik vreesde te bezwijken;
ook zoude mijn angftig ademhalen, dat allengs lui-
der werd, mij verraden hebben; dus moest ik mij
verwijderen. Met moeite en terwijl al wat aan mij
was fidderde, bereikte ik de deur van Chrisjes
voorkamer; ik tikte zachtjes aan; Chrisje deed
open. 3, O, mijh Hemel! wat mag u overgeko-
men zijn Jufvrouw? fprak zij, mij ziende en
ontftellende.
Ik moet mij in een angstwekkenden toefland be*
vonden hebben. Ik kon naauwelijks meer een
woord...”
|
|