1 |
|
“...5; DE NEEF VAN CURASAO.
ontdaan, waar gevoegelijk een paard en aschkar tut
fchen door kunnen,
Ai wai! ai wai! heen hapering hin het fchirm 1n
roept de ontfielde tooneclmeester,
Nho es his geene fchwarigheid, Brham-,
,, toetje voert de voorzittende beftuqrder hem
gerustftellende te gemoet.
Een man, die tegenwoordigheid van geest en
fielsfterkte bezit, vermag alles. De voorzitter
peinst, overlegt, befluit; hij wenkt.... en na
korte oogenblikken, heeft een turfzak met eene
bos hooi de ruimte der onzalige opening ingeno-
men. Wie achter aan zit en een weinig kippig is,
weet niet eens dat er fcheur of fcheursgelijken in
de gordijn is geweest.
,, Waar of toch de vrouwen blijven? zegt
Prouwelman. De flede kon er lang geweest
zijn,
Dat zal aan dien druiloor van een fleper hg-
peren, meent kapitein Van der Stap.
,, Het is dood jammer J zegt Prouwelman,
,, Nu komen zij daaraan, terwijl het fpel reed?
lang aan den gang is. Konden wij intusfchen
y% maar iets tot ververfching bekomen!
Ja...”
|
|