Your search within this document for 'ei' resulted in 32 matching pages.
 
1

“...4 DE NEEP VAN CURASAO. een vrolijk Pukje zijn, feldrement! waarbij men zijn hart eens kan ophalen met lagchen: weet gij, baas, zoo als ze in onze jeugd fpeelden, Krelis Louwen, Don Quichot op de Bruiloft van Kamacho, en dan had men nog: de Wiskunjle- naars, de Bedrogen Officier, en meer zulke grappige Pukken; die deden een mensch den le- ver nog eens fchudden. f Ei lieve! dat komt kostelijk. Zij zullen mor- gen avond den Neef van Guadeloupe geven: dit zou dan juist een kolfje naar uwe hand zijn: want ik hoorde mijn zoon zeggen, dat het en blijfpel was. UEd. hebt derhalve maar te be- fchikken, er zijn lootjes tot uwen dienst. Wel baas, dat aanbod is vriendelijk. Maar, kom aan! daar gij zoo goed wilt zijn, zal ik er gulweg gebruik van maken. UEd. zult toch waarfchijnlijk, een paar vrien- den willen medenemen? Ik vraag dit, om te we- ten, hoe veel lootjes UEd. verlangt te heb- ben. Sakkerloot! baas, dat is nu al te beleefd. 4. Eene kleinigheid!.... Ik wenschte in Paat...”
2

“...t8 DE NEEF VAN CEA£AO. baar ambtenaar, in de uitoefening zijner eerbied* ,, waardige bediening te befpotten, hem over. luid na te baauwen?.. Ik ben nu finds dertig jaren aan de praktijk; maar, zoo iets verregaands, is mij nooit overkomen dat zeg ik u!. i Ei lieve! Het is volftrekt niet op UEd. ge* munt. Zij zijn dddr boven met Mahomet be- s zig* Met' Mahomet ?... Mahomet ? ... Knup- plbusch zijt gij befchonken? of., of wat.. wat fcheelt u? Het zal misfchien een oude kleerenjood zijn, tdie z heet, en met wien zij dddr boven ruzie hebben, merkte een der getuigen, die een ongemeen fchrander man was, aan. Mahomet is immers geen Joodfchc naam, maar van Turkfchc afkomst? hernam de andere, die zijnen makker geen haar in flimheid wilde toe- geven.- Turkfche of Joodfchc/ gromde de Heer Sper- wer die nu eerst regt warm werd; terwijl hij den bril reeds van zijnen neus afligtte, en de akte weder in zijne brieventasch borg. ,, Wij zullen maar weder heen flappen, man* ,, nen! want, ronduit...”
3

“...nog al, dat.. > ,, Daar zit hem de knoop! merkte de Heef ssepoot aan. UEd. moest eigenlijk niet ,, gedacht hebben, mijnheer Knuppelbusch fprak hij, zich tot den befchuldigde wendende. Als UEd. onze ftaatsleer beleedt, dan zoudt Ud., met verlof gezegd, nooit Verder denken , dan uw neus lang is; dat is, met andere ,, woorden,al wat niet regtftreks tot uw achting* ,, waardig vak als meester 'kleermaker en lakenwit^ kelier behoorde, moest UEd. zoo vreemd zijii, 9, als de weg door Fezzan. ,, Ei, met uw welnemen! hernam de Heef Knuppelbusch die zich voor het eerst in zijn leven, om zijn denken hoorde verketteren, en op .zijne beurt ongemeen fnedig kon zijn. Dan moest Ed., als boekhouder op mijn kantoor, ook s, het toneel laten varen. ,, Die aanmerking, mijnheer Knuppelbusch! is, C i, &...”
4

“...Met uw verlof, Jufvrouw! viel de boekhou- der, die, om zich met- eer te redden,'er eerie krijgslist op bedacht had, haar in de reder jj Gij y> fpraakt daar van magtfpreuken. Dat in' liet wild fchermen, doet niets ter zake; ik houd van bon- dig redeneren; ik wil u mijn gefielde met eri fluitrede betoogen. * Verduisterd!.. Jufvrouw Gronne, daar zit y gij nu! fprak de Heer Knuppelbusch in zijrf handen fpuwende< - y, Zie eens! voer de Heer Ossepoot zich tot partij, wendende, voort: de zaak is ei- genlijk aldus gelegen : de * 'Heer Knuppel- n busch bij voorbeeld, denkt 'met "ns eri- ftemmig of-hij- denkt mt ons niet eeri- n ftemmig. Nu ftel ik- ht eerf gcvAl: denkt zijn Ed. niet' ons eenftnimig,'dan denkt hij niet en blijft aan ht kleermakerij Mair i1 tegenovtgefteld-; luister wel 'toel' derikt n zijn Ed. roet ons -hit -eenfleinmig, dai derikt treedt buiten zijn zoo nuttigt Vak, en wordt dus doende een gevaarlijk wezen ih dd -s3 . 4 v maft-...”
5

“...Heer Ossepoot. lk redeneer naar mijn natuurlijk ver- ,, ftand. Druk u verftaanbaar uit, zoodat gij ,, niet boven de gewone, menfeheljjke bevatting A> gaat 1 Dat zeg ik ook! fprak de Heer Knup- pelbusch. Wij moeten voet bij iluk hou- den. Ik heb toch anders mijn gezond oordeel ,, ook.... Daar holt gij weder heen!' hernam de Heer Ossepoot. Er komt hier geen oordeel, geen verftand te pas: dit bezit een boer ook. Gij moet niet redeneren; gij moet aannemen, vasthouden, ,, doordrijven.... . Ei, wat viel Jufvrouw Gronne hem in de rede. Zijt gij dan onfeilbaar?... ,, Ja! ja! riep de Heer Ossepoot, die ge- voelde, dat men de eer van zijn ftelil te na kwam.- / CA Het )...”
6

“...Jufvrouw! dat ze bij de j, hand moeten zijn, di mij voor het lapje wil- len houden? fprak de fleper, om wendende. Hij legde de zweep er Over; en draafde er eens bakker op doof. De kekebakker bevond zich juist in zijn voor- huis, toen de flede, die nu weder haren ouden flakkengang ging, in de terugker zijne deur voor- bij toog. Ziet gij wel, mijnheer 1 zeide hem de win- keldochter: dat die goede Jufvrouwen verkeerd ,, onderrigt en te vergeefs aan den fchouwburg geweest zijn ? Ik dacht het wel! Ei wat, met uw denken! gromde de koe.- 9> 7 v ke-...”
7

“...fitspapier be- n plakt te zijn: doch aan het merk, dat buiten op de planken is blijven liaan, zie ik duidelijk * dat er voorheen citroenen, of Curacaofche appelen in verzonden zijn. Zal hik gezond zijn! dat zijn de Ihoosjcs hen * het hamfithejather - de heerlle plaatfen whaar de Heeren befthierderen mit de fornaahmlle bin- * thekenarren zitten. v Als mij die hokken, met eene frisfche wind- ftreek, maar niet hier in het vooronder komen fmakken! fprak van der Stap; en vroeg toen aan zijnen vriend: Ei lieve, Barend! wat Haat daar- op dat gefchilderde vloerzeil te lezen? Vloerzeil?... Waar ? Ja! of fcherm: hoe heet het ding, dat daar uitgefpannen hangt? Mijnheer bedoelt eigenlijk de tooneelgordijn, Fprak iemand, die het woord opvatte. Er Haat dit vierregelig versje op: Deze achtbre tempel zij der kunstmin toegewijd! Hier huldigt men de deugd; hier (laat de tweedragt buiten. De vriendfchap kroont verdiende en weert den vuigen nijd. Hier mag men tabak rooken, noch vechten, noch fluiten...”
8

“...geweld zelfs verdubbelend toeneemt. De ganfche gehoor- zaal ftaat op een eind. In dit oogenblik treedt een der beftuurderen uit zijne loge te voorfchijn. Iemand die in oogenblikken van fpanning, er door heen tast, en moed en geestkracht aan den dag legt, kan wonderen verrigten. Zulk een man is .geld waard. De te voorfchijn getredene beftuurder .geeft eenvoudig den oppasfer eenen wenk; mannen van een vast karakter doen zoo iets met weinigen omflag af, Sjolem! zegt hij, Schla her honder dheur, Ei MO-...”
9

“...Jufvrouw! ik heb u meer gezien, zegt Kapitein van der Stap. Niet onmogelijk Mijnheer! . v, nmogelijk?... Ik laat mij * flop, KapL tein van der Stap! Ik wil zeggen dus vervolgt hij een weinig verward, dat wij i, elkander moeten kennen. lk weet niet die eer te hebben. *.. Doch ja,... nu ik wel zie, dunkt mij dat ik mij kan herinneren althans, Mijnheer, komt mij niet geheel onbekend voor. Sakkerloot! dat is fpoedig uit te maken. * Ik heet Jan van der Stap, En de Juf* vrouw?... * Van der .... Ei lieve! de Heer Kapitein . VAN der Stap die naar Amerika is gaan wo- nen l Ik dacht ook al.... Ja, dan heeft y Mijnheer zich niet vergist. UEd. zult zich on- getwijfeld de huisvrouw van Eldert Gronne herinneren?... Gronne mijn oude fcheepsheelmeester Gron . y, ne Lieve hemel! ik kan hem nog levend voor mij halen. Wel! dat doet mij regt veel pleizier. Hoe vaart de Jufvrouw? en uw y, man? Adi, Heer Kapitein! UEd. fchijnt het dan niet ee weten ?..* Ik ben finds vier jaren weduwe. Wat2...”
10

“...ik mijne kostelijke nicht,, op een vrij Fcheppen toon, tot haren 'man zegf gen. ,, Gij hebt dert karei dat was ik, Jan -moet; gij, weten,. .aangehaald; .gij ,, hebt, hem, niet eens 'maar 5 wel honderdmaal 5> genoodigd hem zelfs gedwongen dat hij komen moest.' Dit beeft hij zelf in .uwe tegenwoordigheid verklaard. .,, Dat heb ik voor de-leus gedaan, gekkin! hernam de neef. i Had ik kunnen weten, ,, dat de vent komen zoude.. Ut moest het im- ,, ,, mers welllaaiulshal ve dde.n. . ,, ,, Ei wat, met uw welftaandshalve! ,Gij 5 55 met iziilk ; vlk maar manhalen dan zit gij 55 55 er mede opgefcheept. Daar hebt gij nu uw *5 lieven nesf r Prowelma n zie gij nu ook hoe hij te eten krijge. Alls is ,hier even 5, iduur! .n: zulk een dikke, zwaarlijvige karei .gaaf vr:drie man in den middagpot. . :55 55 Gij' maakt, reene -verkeerde rekening^ Jan.- ,, nigje Wees niet bevreesd,. dat hij veel 55 55 eten zal, want de knaap ziet er zoo gezond '55 55 en dorvod' uit, .dat hij, nhar ik geloof...”
11

“...j, Hij zal het hier geene veertien* digen uit- houden Jannigje Gij met maar'iobei? opdisfchen, dan zal hij wel fpedig zijno matten rollen. Of ik dat ook van zelve niet wist! Dacht gij dan,"-dat ik hem op gezoden en gebraden zou onthalen.? Zoo lang hij hier is,, kook ik dagelijks gort of meelbrij;v dat ftaat in de maag! ' ,, Maar bedenk, > wij moeten bet niet zoo erg maken, dat het in het oog loopt! En hem vol op geven, zoodat hij ons de ooren van het hoofd eet, wilt gij zeg- gen ? ,, Ei, val mij toch niet in de reden! zeg ik u. . Wat doet gij zulke fchuimers in v huis te halen? *" Dat moest ik doen verbruid! Ik ge- niet altijd zoo vele vriendfchap als ik bij hen te Amjlerdam ben; hij en nicht Griet zijn de gastvrijheid zelve. Daarbij houd ik altijd in het oog, dat zij. er warm in zitten,( en kind noch kraai in de wereld hebben. Hon- den wij hen te vriend,* dan valt er te avond of te morgen ligt nog iets te erven. ,, Ja! als wij dat wisten. Maar zulk een grove, fterke karei...”
12

“...iets op.; luister Jan- 5, ,, nigje er Raat nog eene osferib in hef zout, die ,, moet gij morgen braden en op tafel zetten.., ,, ,, Slaat het u in de herfenen, Roudewijn ? ,, ,, zoude ik dien vlgel nog vleesch voorzetten! ,, Gij vat niet waar ik heen wil. Ik zeg 5, u, gij discht morgen middag, die osferib 99 99 99 99 99 99 99 99 99 op! Ja! ik zal u en uwen neef Prouwelman osferibben! Wij zouden er naauwelijks het onze van durven nemen, en het zulk eenen vent in de maag floppen! ^ 5 Ei 99 99...”
13

“...ip DE NEEF VAN CURASAO. -'* Ei lievei.Jioor mij bedaardelijk; aan! Ik zal u zeggen, wat ik er pp bedacht, heb. |fc , Wel nu?... . 99 39 Wij moeten hem,zien :weg te krijgen het. ,> ,3 ga, hoe het ga! Nu: komt bet er maar .op aan,, hoe wij het aantggen. .Gij gevoelt, ik v> ,9. i moet de kwade man niet bij hem worden.,. want dan was het glad afgedaan; en ik be-, 39 99 hoefde nooit weder bij hem aan te komen. Verbruidt gij, het integendeel, bij hem, .dit 93 9, is van minder beteekenis; ikj ka) evenwel de ij ,, vriendfchap onderhouden, en u kWanswijs iri i, het ongelijk ftellen,.. *j: Waar moet die fraaije redenering op uit? komen?* n:,, ,j Luister!,; Gij braadt morgen middag de osferib., doch zorg, dat zij niet: al te gaar -pp tafoj kome. Om het voorzigtig te doen., zoodat PiIowelman niets merke, maakt gij dat het vleesch, iets meer dan half gaar, ,, worde opgedischt. Als wij ons dan aan tafel zetten, zal ik voorfnijden, en., u bekjj- ven, omdat gij het .vleesch niet ...”
14

“...eten werd opge- ,, dragen. Wij zetteden ons aan tafeT. De osfe- rib ftond op fchotel. Neef Ha al wijk ving aan, het vleesch voor te fnijden; doch telkens ,, (tuitte het mes. ,, Dat is een droevig werk! zeide de ,, vent, zijn hoofd fchuddende. Wat is een drevig werk ? vroeg zijne lieve wederhelft. Wel! gaf hij tot antwoord, een zoo eer- ,, lijk gezigt trekkende, als meenda hij het wer- kelijk, dat de mesfen nooit geflepen zijn. Het is niet mogelijk er mede doorheen te komen. Ei wat! zouden de mesfen niet geflepen ,, zijn; dat werd zoo even nog gedaan. Dan is uw vleesch niet gaar, hernam hij...”
15

“...CURASAO. xoc) hij. Och nn l zie maar, het is weder half raaw op tafel .gezet.. Daar had men het gegooi in de glazen. Het wijf Helde zich verfchrikkelijk boos aan. Als ik zelf:; het gisteren avond niet anders gehoord had, zou ik gezworen hebben, dat zij te .za- men de hevigfle woorden hadden. Het ging tot op kloppen toe. ; Ik hield mij luikes en zag alles Hilzwijgend aan.. Eindelijk, toen het er 'dan. kwanswijs: begon te fpannen, zette de karei mij den vleeschfchotel voor den neus, en fprak: Ei lieve! neef, bellis gij nu of dit vleesch gaar is! ,, Nu hadden zij verwacht, dat ik aan het fnij- den zoude gaan en ter goeder trouw geantwoord hebben: neen, neef! het vleesch kon voor- zeker gaarder zijn. Doch had ik er den drom- mel niet van! Ik antwoordde zeer koeltjes: neem het mij niet kwalijk, vrienden! ik ben hier als vriend te gast, zou ik dan man of vrouw in het ongelijk Hellen! neen, ziet mij voor gee- nen flokebrand aan. ,, Daar zaten zij! Gij moest eens gezien heb- ben, welke gezigten...”
16

“...naar buiten kijken- d;''-aar|.v ,, i, Wat zegt gij daar-, Bodewjjn !: vroeg nicht, Wet zet zich 'tot. vriezen? .. .. Wel! het heeft ,v m -eehig nachten reeds < zo. fterk gevroren, II dat r drie dtiirah dik ijs in de floot ligt/ . "'J&! hernam nerf, Wij zijn reeds ver. j,, in October. ;Er kon wel een voorwintertje. , ,, uit geboren worden. Wij' hebben a! finds ,, een paar dagen 'een vrij Tckerpen oostenwind ti i 'gehad.---Intusfchen zou het mij fpijten ten -- 5; aanzien1 van neef Prouwelman. Ei, hoe dat ? vroeg ik. ',-Dewijl de "omtrek hier zeer'waterrijk is. . -, Is bet daarom hier meer koud, dan elders? Vroeg ik, dood nnozel. 5 -,, Neen dat' wel niet, was het antwoord. Maar als het gaat vriezen, en het- water over- 99 99 .. .. al...”
17

“...Schipper, op den Kapi- tein en Robbetje wijzende. Die twee dddr zijn lieve jongens, om hen in de roef te plaatfen! zulk een paar verloopene zeebonken! Laat hen, voor een paar dubbeltjes de man, boven op zitten, Stoffel ! luidt de raad van des Schippersknecht. Wel, wat hamekater is dat! zegt een deftig bur- gerlijk heer, die nevens den Schipper in den ftuurftoel ftaat. Zie ik het wel of mis ? Is dat niet de rijke Westindir d Heer van der Stap met zijn zwarten knecht? ... Ja zoo waar ik leef! Ei 'lieve, houd toch aan den wal, Schippertje! opdat Mijnheer riiet zijn' bediende in de fchuit kan flappen. ' Mijn lieve Mijnheer! zegt de Schipper tot den...”
18

“...niet op hunne plaatfen teruggekeerd; nog laten zij naar zich wachten. Toef derhalve nog een oogenblik, Schipper! zegt daarom de oude Heer, die reeds met Kapitein van der Stap onder het kraken van een fleschje zit. ,, Mogelijk zijn Mijnheer en Mevrouw nog in de herberg, en zullen zij wel aaiillonds ko- men l Met uw vrlof, Mijnheer! hervat iemand, yy * die te NieuwerJluis in de roef is gekomen, ,, De Heer en Mevrouw, van wie UEd. ongetwijfeld fpreekt, zullen naar ik geloof, wel weg blij- ven! Ei? . Debt UEd. hen ontmoet, als ik mag n vragen, Mijnheer? V) UEd....”
19

“...tot Deventer y alwaar ik woonachtig ben. ,3 Zoo I wont gij te Deventer? Dan zult 33 gij waarfchijnlijk mijne nicht wel kennen ?' Zij ,3 plagt, jaren geleden, aan de markt nabij de 3, Brinkpoort te wonen.... H MaS ik vragen, Mijnheer! hoe heet de J,uf- 33 vrouw? Barta van Ponten; Zij plagt ef warmp- ) ies in te zitten. Eigenlijk is. zij eene behuwd-.- nicht van mijne overledene vrouw* Tegenwoor- Ei lieve! hoe maakt zij het al, Jufvrouw ? j. Voor zoo veel ik weet, vrij wel, Mijn^ heer! Doch naar ik vernomen heb, moet zij s, veel verdriets beleefd hebben van eene halv i, nicht...”
20

“...UEd, ,, ook'nog welvarende? Ik heb bijzonder veel t, vermaak gehad! , Spreek mij toch van geen vermaak, lieve Juf- vrouw! In -zulk eene rampzalige wereld ach! wat is daar voor vermaak! Het is hier een tra-. nendal..., Maar kom toch binnen en blijf daar niet zoo op de floep ftaan! ,, Verfchoon mij! Zij weten te huis niet, dat ,, ik reeds terug ben: ik wilde mijnen zwager s, eens verrasfen. Laat ik u bovendien niet op- houden, want gij krijgt ook nog bezoek. Ik?... Bezoek? Waarvan daan ? Ei, 4, kom toch binnen! Gij maakt mij nieuwsgierig. Wel ja. Ik heb, van Amflerdam af, ge- reisd niet twee,,, Maar, J5...”