Your search within this document for 'beter' resulted in 14 matching pages.
1

“...de Elandftraat?... Zijt gij niet wijs?? bulderde eene ftentorftem den Heer Knuppelbusch van uit het brommertje tegen; en te gelijk ftak iemand, met eene vervaarlijk groote batterij-pruik op, het hoofd buiten het portier, en vervolgde: Wij ,, moeten wel degelijk hier, in. de Kalverftraat ,, zijn; zegge, bij den meester kleermaker en la* ,. kenwinkeljer Christophorus Knuppelbusch, Maak ons toch, in s Hemels naam, het portier open! De Heer Knuppelbusch beefde van fchrik te* rug. Wie het niet beter wist, zou gezworen heb- ben dat de levende Medusa heid van uit het brommertje had toegegrijnsd. Het was nogtans een zijner oude bekenden, de notaris Baldriaan Sperwer, door twee getuigen bijgeftaan, een man, die maandelijks , ten minfte een paar malen, den Heer Knuppelbusch van ambtswege bezocht. Hij kwam, om eene akte van protest te pasferen, wegens het van de hand wijzen eens wisfelbriefs uit...”
2

“...fprakJufvrouw Gronne, ~ de weduwe eens heelmeesters, en finds korten tijd het huishoudelijk opzigt bij den Heer Knuppelbusch waarnemende; ,, dat ik ook eens eene aanmerking in het midden bren* ge! Hetgeen mijnheer Ossepoot daar voorom- 55 derftelt, is menschkundig nmogelijk. Het fpreek?- woord zegt toch: veel hoofden veel zinnen. Nu bevestigt de ondervinding, dat elk mensch zijne eigene wijze van .zien heeft: wie bewijst; ons derhalve, dat de Heer Ossepoot en de zijnen ,, uitfluitend wel zien beter, zien dan ande* M-ren? . * pa M Be*...”
3

“...Maar had ik den fatan niet van zulk eene ,, vervloekte valschaardigheid! Foei dacht ik moeten dat lieden van den befchaafden ftand heeten! ik vond het God vergeve mij de , zonde! tot onder domins en pastoors toe, z gefield. Kijk! fprak ik toen bij mij zel- , ven ik heb zoo lange jaren de zee geploegd, en onder mijne matrozen ruig en onruig gekend; maar ik zal 'geen eerlijke Stuurman zijn, als ik ooit zulk eene judasachtige verkeering aan boord heb beleefd: neen! dan handelt Janmaat beter; zij rosfen elkander onderling af, dat het raak zegt...”
4

“...maakt. Ik hoorde gisr teren, 'dat UEd. hetzelve had aangelegd; en zag ,, uwen nieuwgekochten kap wagen bij den rijtuig- fchilder liaan. Ja, maar gij moet weten, hernam Kapitein van der Stap, ,, ik kruis thans onder vreemde vlag; want anders is er geene aardigheid aan, wanneer ik bij mijne familie kom. Vat gij? Ha! zoo. UEd. wilt dus waarfchijnlijk de r familie eens verrasfen? Nu! dit is nog al een$ aardig. Verrasfen ?.,. Neen ik wilde ze eigenlijk op den proef Hellen. Men moet niet beter weten U pf peef komt daar aan als een arme duivel, van 99 Wien...”
5

“...t*t DE NEEF VAN CURAQAO, * Kan men dit beter doen, dan door hetzelve, dief teedere oplettendheid te bewijzen, waarop het ,yzoo regttnatige aanfpraak heeft? Mevrouw hield ons voor lieden van opvoeding en een wel- geftemd gevoel: dit blijkt, dewijl zij vertrou* i, Wen genoeg in onze bescheidenheid delde, om ons het verhaal hareir ongelukken mede te deelen. n Doch de pligt der menschlievendhid wil, dat n Wij jegens ongelukkigen niet'ilcchts befcheiden, maarJ ook hulpvaardig zijn* Het is een fchoone pligt het ongeluk te lenigen, den rampfpoed zijner mcdemenfchen te verzachten. Ik bedank Mevrouw, voor de mededeeling van hare gefchie* denis -die ons' thans in de gelegenheid delt den bedoelden pligt op eene kiefche wijze te vervul* len. Ik wensch, dat zij zich niet beleedigd mo* ge vinden, wanneer ik, op het gevoelig hart mijner reisgenoten rekenende, hen befcheiden vorftel, om der menschlievendheid, een offer te brengen, Ik houd mij verzekerd, mijne Hee- ren en Mejufvrouw!...”
6

“... werden zij genoodzaakt, i, glijk nien zegt, van den hoogen booni te teren. Dit zou hen chter nog io voelbaar niet getroffen hebben* Maar er Voegden zich andere tdgnfpoeden bij. Jdfvrouw Dalman Werd door eene zware ziekte aangetast, welke lang aan- hield en niet geringe kosten veroorzaakte. Even te voren hadden zij een belangrijk gjtfdveflies On- dergaan. Zao hoopte zich de eene ramp op de andere; dat hen geweldig achteruit zette en m ichulden deed Vervallens Men wist t Bertingen echter niet beter, of Domin DalMan en zijne vrouw waren beide tamelijk bemiddeld en bezaten nog een eigen fonds, dat hen jaarlijks goede ren* ten opbragt. Ook hadden zij er Werkelijk voorheen wl ingezeten; doch hun vermogen was ongelukkig verloren gegaan* Naar ik wl ns meen gehoord te hebben, zou hetzelve grootendeels hebben be- ltaan in een kapitaal, hetwelk op hypotheek uit- gezet doch niet behoorlijk in de registers inge- fchreven was geweest; de fchuldenaar, een ilecht; gewetenloos mensch, had Van dit verzuim...”
7

“...* naar alle vermoedens, de Heer Hooobrand en an- dere aanzienlijke bewoners van buitenplaatfen in den omtrek van Bertingen de handen in n gefla- gen hebben en hem in zijne om Handigheden te gemoet gekomen zijn. Maar niet dan na zijn overlijden ontdekte zich het geval, in de aanteekenihgen, dief in zijnen boedel gevonden werden; Nu bleek te- vens hoe kommerlijk de brave ouders mijner vriend din op hunnen ouden dag hadden moeten tobben. De toeftand, waarin zij Henrietta achterlieten ^ laat zich beter gevoelen dan befchrijven. Nadat haars vadets boekverzameling, die verrewg het aan- zienlijkst. gedeelte van de ouderlijke nalatenfchap uitmaakte, verkocht en de boedel .vervolgens tot effenheid gebragt was, hield zij naauwelijks' zoa veel over, als genoegzaam was, om voor eenigeit tijd in haat onderhoud te kunnen voorzien. Het vooruitzigt was voor Henrictta' allezins zorgelijk. Zij was. ng te jong om in eene be- trekking als de mijne te worden geplaatst, ook was zij, ffchoon van haren vader eene...”
8

“...Koos! ik had haar flechts nog een paar malen te ontmoe- ten en gade te flaan, om haar nader te leeren ken- nen. Ik herinner mij niet, ooit iemand ontmoet te hebben, die mij bij den eerden og-opflag een zoo ongundig denkbeeld van zich inboezemde. Mogelijk zegt gij, dit lezende: Vooroordeel! gij waart tegen de vrouw vooringenomen. Doch als ik u haar befchreef, dan zoudt gij onwillekeu- rig ook' zoo iets gevoelen. Gij kent Gellerts blijfpelen en hebt zijne Fijne gelezen. Ik kan haar uiterlijk niet beter, dan met deze. teekening verge- lijken. Als de brave Gellert zijne blijfpelen zoo- wel later gefchreven en in ons land geleefd had, dan zou ik bijna in de verzoeking geraken, om te vermoeden, dat hij zijn kopijtje naar dit origineel ontleend had. Bij deze vrouw Griesgram zoo als ik haar, fchertfenderwijze, gewoonlijk noem, offehoon zij eigenlijk Barta van Punten heet, heeft mijne lieve vriendin het nu anderhalf jaar uitgehou- den. Indien ik u al de harde bejegingen en grie- vende vernederingen...”
9

“...Jufvrouw van Punten in het beleefde, maar toch emftig, onderhield over haar gedrag omtrent hare nicht; hetgeen van die uitwer- king was, dat zij een weinig van toon jegens haar veranderde en aanving haar minder hard te behan- delen ; ook droeg daartoe misfchien niet weinig bij, dat ik Henrietta, gedurende dien winter, fchier dagelijks bezocht. Dit te zamen genomen, maakte dat mijne vriendin aanvankelijk eenige verademing genoot; en wij begonnen te hopen, dat hare tan- te zich met der tijd wel beter met haar zou. verdra- gen. Wat nu betreft ht vinden van een fatfoeh- lijk beftaan voor Henrietta daartoe wilde zich hier, tot dus verre, geene aannemelijke gelegen- heid opdoen. En wat aangaat mijne tusfchen- komst ten haren gevalle bij Mevrouw Hoogbrand, daaromtrent moet ik u eens gul weg iets melden. Mevrouw' Hoogbrand is allezins eene lieve, bil- lijke vrouw, die in een ander geval gaarne iets voor Henrietta zou gedaan hebben; doch zij L 3 gaat...”
10

“...iRa DE NEEF VAN CURASAO. ik onder eerlijk dak gekomen ben; dat het louter barmhartigheid is, wat zij aan mij bewijst, dewijl ~er anders niet veel van mij te regt gekomen zoude zijn.,.. O! de geringfle dienstbode, ja, de arm-, fte daglbonfler' beeft bet beter en wordt met meer toegevendheid bejegend, dan ik! Ook des zondags zelfs heb ik geene rust: want het is u bekend, dat mijne tante, hoewel zij voor ongemeen regtzinnig en voor een fijn zusje wil te boek liaan, niet zeer naauwgezet op dit (luk is, en nooit te kerk gaat, uit hoofde de Predikan- ten, die hier zijn, haar niet naar haren fmaak pre- diken. Zij verkettert deze brave mannen dik- wijls op eene zoo verregaande wijze, dat het mij van beleedigd gevoel doet blozen. Ook vaart zij hevig uit tegen de opllellers en den inhoud onzer kerkgezangen, die zij allen Bals liederen noemt, waarover de Hemel zieh vreesfelijk vertoornd en nog eens land en volk zijne oordeelen zal doen ondervinden. Ik hijg vaak van verlangen, om eens dbrir'openbaren...”
11

“...a I DE NEEF VAN CURASAO. ydeldf De meeste mijner bekenden, naar welke ik overigens vroeg, bevonden zich nog in leven; en juist hen, die mij zoo bijzonder dierbaar waren, en aan wie ik zoo groote verpligting had, mogt ik met meer aantreden! hoe vurig had ik ge- wenschf:, die brave oude lieden nog eens in wel- ftand weder te zien, en hen dankbaar te omhel- zen!: Het berigt van hun verfcheiden trof mij ge- voelig; de gedachte evenwel, dat zij in een beter vaderland waren overgegaan, troostte mij en ver- llrekte mijn hart tot opbeuring. Ik begaf mij in eene droefgeestige Hemming te rust. De vermoeidheid deed mij weldra influime- ren. De zon Hond reeds hoog toen ik den volgenden morgen ontwaakte. Na een klein ontbijt genomen te hebben, ging ik mijne kennisfen be- zoeken ; het eerst lag mijn gewezene patroon, de Schout, aan de beurt. Gij moest eens gezien heb- ben hoe verwonderd.en verheugd allen waren, mij wder te zien! de oude Jufvrouw en de meisjes Hortten tranen van vreugde. Ik weet niet...”
12

“...deelt. Ik bevond mij nog in het opgaan en op den trap, toen jk eenig gerucht ontwaarde, dat mijne opmerking wekte en duidelijker werd, naarmate ik hooger, kwam; het was eene klagende vrouwedem , die mij niet geheel n bek end fcheente zijn. Dui- delijk onderfcheidde ik, dat het gerucht bij Me- vrouw Palonnier te huis behoorde; de nieuws- gierigheid verdubbelde mijne aandacht; ik luisterde met gefcherpte opmerkzaamheid, en liep zachtjes de nog overige trappen op ; den adem inhoudende, om des te beter, te kunnen hooren: want ik was waarom zou ik dit verhelen? brandend nieuws- gierig wat er gaande mogt wezen, en wel voor- namelijk, dewijl mijne belangdelling in het lot der jonge onbekende, ,welke, ik daar ontmoet had, er bij in het fpel- kwam.. Op het bewuste gangportaal gekomen zijnde, kon ik duidelijk verdaan, wat er op de voorkamer van Palonnier gefproken werd. Ja, de klagende dein was die van de jonge onbekende; levendig herken? de ik den aangenamen, welluidenden toon derzelve; hoe werd...”
13

“...flagtoffer was, bid ik u, dat gij, eer het daartoe te laat zal zijn, met uw eigen hart moogt leeren rigten, en uit uwe onzalige zelfmisleiding ontwaken. Henritta Dalman. Ikftond als van den donder verplet. Naauwelijks kon ik mijne oogen gelooven. Maurits de Hemel weet het! diep treft- het mij, in Henrittas oog een zoo gewetenloos booswicht te fchijnen en als een ontmaskerd huichelaar daar te liaan. De fchan- delijke Palonnier moet haar in deze dwaling ge- Rort hebben, misfchien wel, om des te beter ha*...”
14

“...gij mij tot u wist te lokken! Het is den Hemel bekend, wat ik bij u heh uitgeftaan; ik heb, bij moeijelijken arbeid en geftadige infpanning, honger, dorst en koude bij u moeten lijden; zelfs de flaap werd mij door n u misgund en dikwerf ontnomen; doch het fmar- M telijkfte viel mij de verachtelijke wijze, waarop ik u gedurig van mijne lieve, overledene ouders hojorde fpreken. Waarlijk! het langer bij u uit te houden, ware mij onmogelijk geweest. Ik heb mij daarom verpligt gevonden, een beter heenkomen te zoeken; en ben daarin door mensch- M lievende vrienden, die medelijden met mijnen toe- ftand hadden en zich mijner aantrokken, hulp- vaardig bijgedaan. Wanneer gij dezen brief zult ont-...”