1 |
 |
“...zelfs heb ik geene rust: want
het is u bekend, dat mijne tante, hoewel zij voor
ongemeen regtzinnig en voor een fijn zusje wil
te boek liaan, niet zeer naauwgezet op dit (luk
is, en nooit te kerk gaat, uit hoofde de Predikan-
ten, die hier zijn, haar niet naar haren fmaak pre-
diken. Zij verkettert deze brave mannen dik-
wijls op eene zoo verregaande wijze, dat het mij
van beleedigd gevoel doet blozen. Ook vaart zij
hevig uit tegen de opllellers en den inhoud onzer
kerkgezangen, die zij allen Bals liederen noemt,
waarover de Hemel zieh vreesfelijk vertoornd en
nog eens land en volk zijne oordeelen zal doen
ondervinden. Ik hijg vaak van verlangen, om eens
dbrir'openbaren godsdienst te kunnen bijwonen, en
tot opbeuring in mijn rampfpoedig lot een woord
van godsdienftige vertroosting te hooren. Maar,
ach! zulks wordt mij niet vergund, er gaan fom-
tijds weken achtereen om, dat ik niet te kerk kan
gaan; en dan moet ik de gelegenheid daartoe, altijd
nog als ter fluip waarnemen, dewijl ik anders...”
|
|