1 |
|
“...20S *
DE NEEF VAN CURASAO.
Frederik. Renber aan Maurits Alt.
Utrecht, den 9den Junij x8..
Waarde Vriend!
Gij zult wel verlangend zijn te vernemen, in
hoe verre ik in mijne oogmerken gedaagd ben. Ik
heb beloofd u te zullen fchrijven, zoodra mijne
zaken zouden afgeloopen zijn. Thans een weinig
tot rust gekomen zijnde, ga ik aan mijne belofte
voldoen en zal u mijn wedervaren omftandig mede-
deelen.
Gij weet dan, dat ik den 24lten Mei van u uit
Zevenaar vertrok. Nog dien eigen morgen had
ik eene ontmoeting, die mij aangenaam verraste.
Een eind wegs aan gindfchen kant, het dorp Wes-
tervoort, kwam ik eene fourgon op zijde, waarin
twee van mijne krijgsmakkers zaten, met welke ik
uit Siberi gekomen was en die ik, drie dagen te
voren, in Wezel had achtergelaten. Zij moes-
ten de eene in Utrecht, de andere te Weesp
zijn, alwaar hunne familin woonden. De overige
van onze lotgenooten, die den togt met ons ge-
blaakt...”
|
|
2 |
|
“...24? PE NEEF VAN CURASAO.
dagen doorbrengen, dewijl Burnagels tegenwoor-
digheid mij thans het huis te eng maakt.
; Vaarwel, beste Keetje Zijt gelukkiger in uwe
liefde, dan ik ben, die mij met ware achting
ftoem,
* Uwe u toegenegene Vriendin,
W. van der Gaard.
Frederik Renberg aan Maurits Alt.
Amflerdam den 3often Jiinij 18 ..
Waarde Vriend!
Hadt gij wel gedacht, dat ik u reeds zoo fpoe-
dig van hier zoude fchrijven? Neen, zegt gij,
en ik geloof het gaarne. Zoo even verneem ik,
dat er op morgen een onderofficier van ons ba-
taljon, die van Elten is, met verlof naar huis
gaat; en daar hij door Zcvenaar komt,,kan ik hem
niet laten vertrekken, zonder eenen brief voor u
mede te geven. Ik heb u veel zeer veel nieuws
te fchrijven; ja, vriend! ik had, naar Amjierdam
gaande, niet gedacht daar zoo veel te zullen on-
dervinden, als er mij werkelijk binnen het korte
tijdsbeflek, dat ik er mij bevind, bejegend is.
Om...”
|
|
3 |
|
“...166 DE NEEF VAN CURASAO,
Maubxts Alt aan Frederik. Renberq.
Zcyenaar den 3den Julij 18 .
Vriend!
Konde ik den postrijder, met wien deze brief
zal vertrekken, vleugelen leenen, ik deed het!
Het is nog geen half uur geleden, dat de uwe mij
werd ter hand gefteld. Hoe kan ik mij genoeg
haasten, om u uit de vreesfelijke dwaling te red
den, waarin eene noodlottige mengeling van fchijn
en wezenlijkheid u geftort heeft.' Frits! uwe
Henritta is onfchuldig!.... Ja, onfchuldig!
rein van de fchande, waarmede gij haar bezoedeld
waant! Vraagt gij bewijs? Lees de brieven,
welke ik hier influit; en tracht, bezweer ik u!
hoe eerder hoe liever, met den fchrijver derzelve,
mijnen neef, kennis te maken. Ik ftel de opgave
zijner woonplaats aan den voet dezes. Ga,
vertoon hem dezen brief, fpreek hem van mij,
en tracht vereenigd alle middelen aan te wenden,
om de ongelukkige miskende op het fpoor te ko-
men tegen wie boosheid en list, door een zon-
der-...”
|
|
4 |
|
“...a <53 DE NEEF VAN CURASAO.
t$lijk is, als ik de achting ppregt noem met wel*
ke ik ben en blijf,
Uwen Vriend
Mauritts Alt,
P. S. Burnagel is Secon-
dant in de kostfchool van den
Heer van der Gaard op
de Keizersgracht bij de Spie-
gelftraat,
Pe twee volgende brieven waren in den na$Sf*
Voorgaanden ingeflotenN
Hendrik Burnagel aan Maurits Alt.
Amflerdam den aften Mei 1$, i
Beminde Neef (
Den derden dag na uw vertrek uit Noordhoorn,
ben ik het met den Heer Hamerveld en de ove-
rige belanghebbenden in de zaken van onzen ooiji,
over den verkoop der landhoeve en de afrekening
van de paehtpenningen der verloopene jaren, ceps
ge-...”
|
|
5 |
|
“...DE NEEF VAN CURASAO. *15
5 erst i de gelegenheid, u het uwe terug te ge-
tt Ven; waarom ik u verzoek...
Eilieve ik bid u, heeft dit Zulk eene
51 haast! hernam ik j en Voegde er ichertfend bij i
Zoude ik Voor eehe Vriendin van mijnen neef
5i Alt niet zoo veel krediet over hebben!
moet u, nogmaals, Van harte dank zeg-
5i ge Mijnheer Burnagel ! vervolgde zij:
55 Gij zijt te heusch jegens mij, om u niet in ver*
55 trouwen te bekennen dat ik mij zo even in
* een zeer pijnlijken toefiand bevond: zohder uwe
5 Vriendelijkheid had ik waarlijk niet geweten, ho
i het te Reilen.. .*
5i O! zwijg daarvan, MejufvrouW! Maar,
,i mag ik Vragen, ik hoorde , toen wij te
55 Mdarsfeh waren, zeggen, dat gij te Amjlerdam
niet bekend waart 4
55 Neen, Mijnheer! Ik ben er Rechts eenmaal
5i geweest $ dit is al eenige jaren geleden 5 doch
daarvan Raat mij Weinig mr Voor.*
5 En gij als ik niet te onbefchiden
55 vraag! Ver in de Rad zijn ? of Wordt gij aart
de fchuit afgehaald ?*
* ik moet wezen bij den Heer...”
|
|
6 |
|
“...die gij in het gezelfchap der
' beruchte Mevrouw Palonnier hebt gezien....
Mijnheer Renberg! wat zegt gij ? ...
Laat mij flechts, bedaard en ordelijk, voort
verhalen; en het zal u alles duidelijk worden F
dus vervolgt Renberg; en nu verhaalt hij,, op
welk eene wijze hij, door zijnen krijgsmakker
Boone Jufvrouw Dalman in Amfterdam op het
fpoor geraakte, en haar vervolgens bij de zooge-
naamde Mevrouw Palonnier werkelijk aantrf;
hoe hij voorts deze ontmoeting, in eenen brief,
aan zijnen vriend Alt te Zcyemar mededeelde; en
daar-...”
|
|
7 |
|
“...verrasfing vond opgehelderd.
Wij lazen deze bijzonderheden in de vier laatfte
brieven der vorige afdeeling, waarom ik mij ont-
flagen acht, van dezelve hier ter plaatfe te herha*
len. Nadat de Heer Renberg in zijn verhaal
bijna ten einde was geipoed, voegde hij er nog
ten flotte bij: ,, Onmiddellijk op de ontvangst
j, va!h den brief van mijnen vriend Alt en na
de brieven van zijnen neef Burnagel gelezen
te hebben, wendde ik mij tot dezen Heer, w
,, een edelen, jongen man, met wiens waardige
,, vriendfchap ik mij, van dit oogenblik onzer
kennismaking af aan, op het hartelijkst vereerd
vind. Nadat ik den Heer Burnagel den brief
van zijnen neef Alt vertoond, en mij vervol-
gens nader bij hem bekend gemaakt had, over-
,, leiden wij te. zamen, wat ns te doen zoude
ftaan, om mijne geliefde HENRiTTA op het
,, fpoor te geraken. Ik kan u verzekeren, dat
wij, tot dit einde, geene pogingen onbeproefd
hebben gelaten; geen middel, dat flechts doel-
,, matig en betameJijk was, of het werd door ons...”
|
|
8 |
|
“...'gij, lieye Wimpje u bij Juf-
M vrouw Elzenrijk bevindende, mij op de kamer
van die zoogenaamde Mevrouw Palnnier ge-
n hoord hebt; en als toen, door den noodlottige
i^ften fchijn misleid, een oogenblik hebt kunnen
y> wanen, Hendrik Burnagel op fchuldige we-
n gen aan te treffen! Eere hebbe echter uw
hart, hetwelk f het folterend gevoel dezer ge-
il waande ontdekking niet langer kunnende verdra-
gen i ~~ vr dat nog door de tusfchen-
komst van den Heer Renberg en de brieven
aan mijnen neef Alt deze raadfelachtige zaak
m in het ware daglicht was gefield, mij de beken-
y tenis van uw lijden deed toekomen, waardoor
*> gij dan ook uit uwe vrees lelijke dwaling gered
werdt en het lijden, waaronder gij zwoegdet,
had opgehouden. Doch, ik verzoek Mevrouw
* Swarthoven welke ik daar ftoorde, voort te
pan. t
Allengs dus luidde het verhaal van Mevrouw
Swarthoven verder: was Jufvrouw Dalman
opmerkzaam beginnen te worden op de bezoeken,
welke Mevrouw Palnnier van tijd tot tijd ont-
ving, en...”
|
|