Your search within this document for 'af' resulted in 51 matching pages.
 
1

“...vi VOORBRIGT. dan eene andere, hare eigene zwarigheden heeft) . zij die jnet den aard en het taaleigen onzer moe- dertaal zijn bekend, zullen mij deze aanmerking gereedelijk toeftemmen, welke ik daarom hier voor- af zend, omdat ik wensch, dat zij bij de beoordee- ling van dit werkje niet uit het oog verloren moge worden. Ik vind mij Verpligt hier eene aanmerking te Voorkomen, die mogclijk door den eehen of anderen melancholicus of fplint er kijker zou kunnen te berde gebragt worden, oip ihet gebruik, dat ik gemaakt heb van zekere uitdrukkingen, die ik aan eenige perfonen in mijnen Neef van Curacao in den mond gelegd heb, alsof ik daarmede ten oogmerk zou gehad hebben, om onze Landgnooten Van dt Jod- fehe belijdenis in een bltgchclijk daglicht t Jlit- h)i. Niemand kan voorzeker meer Van dit denk- beeld gruweni dan ik; zoo fit en zoo hevig het affchuweUjk vooroordeel vtrfeijn, hetwelk lieden van eene andere belijdenis, ten voor- werp van befpotting wlaetkt; ch ik verklaar, dat het mijl innig...”
2

“...mede sjokt. Derhalve vijf perfonen: dat maakt juist zeven gulden, tegens acht-en-twintig ftuivertjes de per- foon gerekend. Gelieft UEd. eens te zien; hier zijn vijf lootjes. Op de eerfte bank in den , bak komt UEd. naast malkander te zitten. Zoo baas ?! Ik dacht, dat gij mij zoo even , zeidet, zij fpeelden daar uit liefhebberij. Gaat , dat ook al om de fpijkers? Gelijk ik de eer had UEd. zoo even te zeg- , gen: uit loutere liefhebberij. Maar UEd. gelieft te begrijpen, de onkosten moeten er af: daar zijn, bij voorbeeld, de muzikanten, de oppas- fers, het licht: dit alles moet betaald worden, n Gelukkig heeft een der leden, dat een verloopen beunhaas in koren, maar voor het overige een door en door knap mensch is, nog een legen pakhuis-zolder, dien hij aan het gezelfchap in gebruik geeft: anders kwam er de huur voor een lokaal ook pog bij. Overigens: het. is dat UEd. uit de West van daan, en dus zoo veel als een buitenman zijt: anders heeft niemand vergunning, om de vertooning...”
3

“...vraag wel verfchooning! Die dot aan het blijfpel niet: het. treurfpel is eigenlijk zijn vakj en daarin, dat durf ik zonder grootfpraak zeg- gen, zoekt hij zijns gelijken nog. Ja'! ik beleef plezier aan den jongen. Kijk! UEd. gevoelt,hij beftaat mij te na om hem te prijzen: maar ik ,, verzeker UEd., onze Snoek heeft zijnen man in hem gevonden. Zulk fplen als van onzen ,, Jojakim is nooit in Amjlerdam gezien: daar (laat elk over verrukt. Die van' onzen ftads Schouwburg mogen er den hed voor af nemen, 4, of mijn naam zal geen Knuppelbusch zijn! , Dan...”
4

“...daan! gebood de Heer Knuppel- busch aan de meid, haar terug wijzende. Ziet ,, gij dan niet, hoe hard het regent?. En de jonge Jufvrouwen hebben hare dansklecdjes aan! zij ,, kunnen, door zulk een weder, niet over de floep gaan, of worden druipnat. De meid gehoorzaamde. De Heer Knuppel- busch begaf zich voor, aan de hhisdeur, om den voerman te beduiden, waarheen hij de Jufvrouwen brengen moest. Zijne dochters namen dit oogenblik waar, om nog een laatst bezoek bij den fpiegel in de zijdkamer af te leggen.. Naar...”
5

“...fatan het den- $4 ken in de wereld heeft gebragt ; door het lezen helpt hij den mensch aan het onderzoeken, * 4, aan het beoofdeelen 4 het maken van gevolg* i, trekkingen enz.; dit ftreeit den hoogmoed van ,, den trotfchen mensch; en- nu gaat de arme aard* 4, Worm zich verbeelden, dat hij al Vrij wat kan, ,, beuzelt Van menfchenwaarde, droomt van vrij* V heid, van menfchengeluk, en de Hemel weet ,, welk tuig! Zie, mijnheer! ik zeg altijd: pra-. ten aegt niets; de proef op de fom doet alles , af; en die wil ik u thans leveren. Ga, bij Voor beeld, naar de Kaffers, naar Lapland, daar 44 leest geen moederziel: maat hoort men daar 5, ooit Van fCheurmakers, Van ketterijen in het '1, wijsgeetige of ftaatkundige? Nog meer,mijn- 4, heer! In d middeleeuwen konden alleen d * geestelijken lezen, en dan Was het nog atmliar- tig monnikenlatijn: gelukkig tijden toen waS er orde in den lande; de lieden wisten op zijn 44 best, dat zij in de Wereld Waren; thans drijft men de trotfche vermetelheid...”
6

“...s* de NEEF VAN CURASAO. Bewijzen ? Dat moet gij aannemen, Juf- vrouw Gronne 1 fprak de boekhouder. m Magtfpreuken, mijnheer Ossepoot! doen hier n n^ets af, hernam de Jufvrouw. Ik vraag maar: waarop grondt gij dit verbindend ge- r> zag ? Gij zult, op menfchelijke zaken, toch geene voorwaarde toepasfen, die alleen geldt....' Met uw verlof, Jufvrouw! viel de boekhou- der, die, om zich met- eer te redden,'er eerie krijgslist op bedacht had, haar in de reder jj Gij y> fpraakt daar van magtfpreuken. Dat in' liet wild fchermen, doet niets ter zake; ik houd van bon- dig redeneren; ik wil u mijn gefielde met eri fluitrede betoogen. * Verduisterd!.. Jufvrouw Gronne, daar zit y gij nu! fprak de Heer Knuppelbusch in zijrf handen fpuwende< - y, Zie eens! voer de Heer Ossepoot zich tot partij, wendende, voort: de zaak is ei- genlijk aldus gelegen : de * 'Heer Knuppel- n busch bij voorbeeld, denkt 'met "ns eri- ftemmig of-hij- denkt mt ons niet eeri- n ftemmig. Nu ftel ik- ht eerf gcvAl:...”
7

“...mogt heeten, - djt was in de kennis en beoordeeling van karakters : daar was hij nu maar geheel niet in te huis; de verkeering met menfchen was hem eene zee, waarin hij telkens op klippen fliet. Dit kwam ook veelal daarvan daan, dat hij ht doorgaans niet digt onder de kust hield, maar ge- woonlijk te fchielijk met de lieden van wal flak,en de wijde plas op ging, zonder te weten wlk volkje hij aan boord had: dat ging dan in' den beginne, heel plezierig, met eene ftijve labberkoelte voor den wind af! maar weldra veranderde de wind, en bons! daar zat de waaghals' dan, dikwijls eer hij zelf er om dacht, op eene bank verwaaid. Dan had hij het, uit den treuren, op het menfche- lijk hart geladen^ Dar is een fatanfche uithoek! gromde hij dan gewoonlijk. Vol vreemde bogten en ondiep- ten! Men denkt veilig en wel voor anker te lig* gen, en daar geraakt men, onverhoeds, met de D g-...”
8

“... En dan willen ze hedendaags ,, zeggn-, dat s menfchen hart nog al zoo kwaad niet is, en de wijze^Koning Salomo daarin ette- lijke mijlen van de koers af is!... Ja, wel bekome het hun! dat heb ik daar weder anders ondervonden. Een glukkig man, wie de mousfon te boven is-, het liev vaderland t>e- reikt en den bodem behouden, binnen gaats heeft! Ten allen geluk had onze trouw- hartige .Jan nog al nooit zoo erge fchipbreuk be* loopen, of hij had er het hachtj afgebragt, en daarmede zijn geloof aan goede trouw en eerlijkheid van het wrak gered; de geledene -fchad aan tuig en want, werd door den kordatn zeerob fpoedig vergeten; en dan was ook de kwade muts, welke hij den menfchen een oogenblik toedroeg, even fpoedig afgezet: want lang te wrokken daar was s mans inborst niet naar gefteld. Men hebbe evenwel uit dit geftelde niet af te leiden, dat Jan van der Stap zulk een dood onnoozele hals of gelijk men zegt , een fukkel in de wereld was! hij wist zijn wfeetje zeer prompt, maar...”
9

“...hunne huisjes voor den dag kwamen. Deze oude vertrouwde was Barend Prouwelman oud-opperftuurman ten diende der voormalige Oostindifche kompagnie, kamer Amjlerdam ten wiens huize thans Jan , na zijne gelukkige terugkomst in het vaderland, bij voorraad zijn verblijf.... Maar! daar zou- de ik bijna, onder al dat gekeuvel, de voornaamfie merkwaardigheid nog vergeten aan te dippen. Wat eigenlijk de deur digt deed, Kapitein van der Stap was iemand, die er tot over de ooren toe in zat: hij had hoeden af, dddr! geld!.;. Hemelfche klank! Hij was fchatrijk. Dit zegt -nog niets! Hij berekende zijn armoedje, bij ton- .nen, zegge Hollandfche tonnen gouds!... Wat (belieft UEd., nicht evrrsteel ?... . O! neef, men vindt overal brave en achting- waardige menfchen, tot op zee toe. Nu verder! Het was nu zestien jaren geleden, .dat Kapitein van der Stap het vaderland had verlaten. Thans, keerde hij daarin terug, van het eiland Curasao, alwaar hij na .dertien jaren in de vereenigde Staten van Noord-Amerika...”
10

“...ondernemingen bedendig ver- gezeld. Hg kende de vraag op de Indifche mark- ten ; wist van de fchaarschheid eener koopwaar en de bedaande vijandelijkheden in twee werelddeelen, een geoorloofd gebruik te maken; en liet zijn deelhebber, een fchranderen waarnemer in den han- del voor de goede afzetting der waren zorgen. Van al de ladingen, welke hij uitrustte, was er niet ne, die hem niet grove winden bij den verkoop opbragt. Binnen korten tijd was hij in daat, het opgenomen voorfchot aan den geldleener af te leg- gen ; en toen bleef hij nog een aanzienlijk kapitaal aan zuivere winst overhouden. Om zijn aanvankelijk verworven vermogen niet geheel aan de onzekere kanfen van handel' en zee- f&iade bloot te dellen, belegde hij een aanmerke- lijk gedeelte daarvan in een meer zeker fonds en werd een der voornaamde deelhebbers in eene maatfchappij van 'kolonifatie en ontginning van gronden in Louifeana ,, welke jaarlijks. hooge renten opleverde. Het overig gedeelte zijner winden bleef in den handel belegd...”
11

“...BV 56 DE NEEP VAN CURASAO. fland, aldaar, na eene korte ongefteldheid, zeer onverwacht overleden. De bedroefde man was in den 'beginne over zijn verlies ontroostbaar. Van nu af aan begon zijn jvoelig en bedrijfvol leven hem tegen te liaan; hij kwam daarenboven merke- lijk op zijn jaren; tegen zware vermoeijenisfen en ongemakken kon hij zoo niet meer praten, als wel voorheen, toen hij nog, gelijk een jong konijn, langs het touwladdrtje en wip! in den mast klouterde; een ftiller beweegkring'en geruster wijr ze van leven werden hem tot behoeften. Hij had ook, finds zijne Eva was geftorven, niemand om- trent zich, met wien hij eens te rade kon gaan ; wel is waar, RobbetJe, zijn negerknecht, die yan kindsbeen af bij hem was geweest, was eene getrouwe, deelnemende ziel en beminde zijnen meester hartelijk, maar veel heul of toefpraak zat er niet bij; te Amfierdam integendeel had de Ka- pitein bekenden in overvloed: daar woonde zijn oude vriend Prouwelman een fnedige vro- lijke vent, die regt...”
12

“...algemeene ftilte en aandacht. Stilte!... Zitten dddr!.. Hoeden af! Ja wel! hoor mij zulk een vreesfelijk geweld eens! hoor dat gefchreeuw en gedruisch! Er is geen bedaren aan. De rollezer komt van zijne plaats te voorfchijn.' Hik whaarsebjauw het geheerd piebliek for de y. lhaatfte mhaal! dus luidt s mans ernftig vriendelijke toefpraak. As jelhui niet bedhaart, kennen we honmochelich ftbaan te beghinnen. Maar neen! het baat niet. De toefchouwers hooren hem niet eens. Het is, of het geweld zelfs verdubbelend toeneemt. De ganfche gehoor- zaal ftaat op een eind. In dit oogenblik treedt een der beftuurderen uit zijne loge te voorfchijn. Iemand die in oogenblikken van fpanning, er door heen tast, en moed en geestkracht aan den dag legt, kan wonderen verrigten. Zulk een man is .geld waard. De te voorfchijn getredene beftuurder .geeft eenvoudig den oppasfer eenen wenk; mannen van een vast karakter doen zoo iets met weinigen omflag af, Sjolem! zegt hij, Schla her honder dheur, Ei MO-...”
13

“...'To DE-NEEF VAN CURASAO. Mosis! fchk her mit hen fthok hop, ijsaak! as ze niet whillen fchwijgen. Het his, begot, haltemhaal fchorrimorrie!... falderhappes folk!... j fee vhan de rigchel his het! Dat is van uitwerking! De beweging neemt merk- baar af; er ontftaat ftilte. Alles is op zijne plaats en heeft de oogen naar den kant des tooneels ge- rigt. Hoor!... di&r fpreekt nog iemand overluid. Schwijg toch dhaar hachter! roept eene ftem van uit het orkest. Hut fchirm fthaat hop te ghaan! Nu zwijgt alles; aller belangftelling is gefpan- nen. Rink! klink!,.. daar kondigt het fchel- leqe, voor de tweede maal, de opening ^van het tooneel aan. Er Ontftaat eene golvende beweging -in de gordijn t dit doet derzelver opgang vermoe- den. Gewigtvol oogenblik!. .. het ademt alles hooge verwachting ftilte... men kan eene fpeld hooi en vallen! Daar rijst, plegtig langzaam de gordijn omhoog en het eerfte tooneel des eerften bedrijfs heeft eenen aanvang genomen! Eene Oude winkelkast vervangt...”
14

“...fchrik overvalt de toefchouwers, die van alle kanten een wanhopig ai wai! ai wai! doen opgaan. Alles vlugt; alles tracht naar een veilig heenkomen. De verwarring en ontfteltenis deelen zich, ook aan de bezadigdften, mede. * Wat mag er gebeurd zijn?... Het was als of een geweldig onweder het gebouw te morfelen llog. Hoor! i.. nog dreunt het en kraakt het, dat iemand hooren en zien vergaat! Wat is dat?... f Stil! maakt allen plaats! Daar treedt iemand den ingang der gehoorzaal binnen. Het is een af- gevaardigde des beftuurs. Hij wuift met zijnen zak- doek en. vermaant tot ftilte! Zijt allen een oogenblik bedaard, lieve vrien- den 1 dus zegt de binnentredende, wien de ontfteltenis op het gelaat geteekend ftaat, maar die zich van den eerften fchrik aanvankelijk fchijnt her- fteld te hebben. Herftelt u zoo veel mogelijk! Het had erger kunnen afloopen. De wind heeft een gedeelte van het dak verbrijzeld en wegg$- nomen. Dat verfcbrikkelijk geraas werd veroor- zaakt door de brokken puin, die...”
15

“...den weg te ruimen; wij zouden er dan ganfchen nacht werk aan hebben. ,* Hoe komen wij er dan uit ? ... 55 Daar hebhen Heeren beftuurderen, die, ten 55 allen gelukke, in hunne vergaderkamer bijeen 55 waren, in hunne wijsheid voor zorg gedragen* Er worden reeds brandladder gehaald; men zal ,, de zolderluiken openzetten; en op deze wijze s, worden de geerde toefchouwers, namens het ,, beftuur des gezelfchaps, vriendelijk verzocht, 55 om voorzigtig naar beneden te klimmen. Hongelikken khotnmen her af! roept eene ftem. ,, Hik khom nooit wher liin filk heeft ,, ferfloekt fpekthakel!... Wie het ongeluk heeft, niet te kunnen klimmen, dus vervolgt de afgevaardigde des beftuurs bedaard. Dien -zal men, met alle behoedzaamheid, in een welvoorzienen waschmand, door middel van windas en hijschtouw naar beneden laten. De dievel hale jelhui befthier! Her fthaan >5 -hongelikken te gebeeren. Ai wai! harmen hen 55 bcenen worden her an flik gebroken. Wat apen dan ook moge zeggen, niets helpt. De vertooning...”
16

“...eene ,, vervloekte valschaardigheid! Foei dacht ik moeten dat lieden van den befchaafden ftand heeten! ik vond het God vergeve mij de , zonde! tot onder domins en pastoors toe, z gefield. Kijk! fprak ik toen bij mij zel- , ven ik heb zoo lange jaren de zee geploegd, en onder mijne matrozen ruig en onruig gekend; maar ik zal 'geen eerlijke Stuurman zijn, als ik ooit zulk eene judasachtige verkeering aan boord heb beleefd: neen! dan handelt Janmaat beter; zij rosfen elkander onderling af, dat het raak zegt...”
17

“...DE NEEF VAN CURAGAO. O I5 u i, Kon ik er maar iets 'op uitvinden, om met ^-gded'.fatfen van hem;af te komen! Hoe krij-> gen wij hem in de eerfte acht dagen weg. Ja, daar zit gij nu. Wat-deedt gij hem te noodign? En wat nog'het ilimst is; leg- ,, gen wij hem de broodkruimels niet een wei- ,, nig hoog dan* Raat het te bezien., dat hij ,, in het volgend voorjaar met zijn wijf komt opdagen. ' Wij moeten inttisfchen niet, uit het oog ,, verliezen, dat wij hem te vriend dienen te ,, houden. Gij begrijpt, Jannigje! zoo dik- ,, ,, wijls ik te Jlmfier dam kom, heb ik er vrijen ,, intrek; tafel, bed en bediening vind ik er ,, overheerlijk; en het kost mij geen koperen 9, duit. Dat zou wat te zeggen zijn, als wij ,,: hem boos maakten, en ik in het vervolg in , ,, een logement moest gaan.... Maar hale ,, de henker! ik bedenk er iets op.; luister Jan- 5, ,, nigje er Raat nog eene osferib in hef zout, die ,, moet gij morgen braden en op tafel zetten.., ,, ,, Slaat het u in de...”
18

“..., bad, om tusfchen; man en vruw kwaad te ,, doken. Gij laat u echter niet te nederzet- ten, niaar zweert .bij .kris: en kras, dat inge- ,, val hij niet dadelijk vertrekt, gij zelve ten ,, ,,: huize- uitgaat. Eindelijk daar hij.ziet, dat ,, uwe gramfchap onverzoehlijk blijft,- pakt hij ,, ,, zijne biezen, niettegenjlaande ik hem verze- -,, ker, dat-, het voorval fnij, om zijnentwil, in de ziel fmart, en hem verzoek, te willen ,, blijven of voor het minst de vriendfchap niet ,, met mij af te fnijden. En daar ik nu de goede,'onfcbuldige man bij hem ben, be- tuigt hij', mij wederkeerig :zijn leedwezen over het geval en verzekert mij te gelijk, dat hij t e 99 99...”
19

“...ioS DE NEEP VAN CURASAO. ,, ,, te mijwaarts even goed gezind blijft als voor- heen; terwijl hij mij ten flotte nog beklaagt, ,, dat ik eene zoo gramftorige vrouw heb.... , Ja! laat hij mij voor zoo gramftorig aan- zien als hij wil; nu wij maar fpoedig van hem afkomen!- Zoo duurde dit ftichtelijke gefprek al voort, vervolgde Prouwelman. Ik had alles afge- luisterd en beiloot er mijne maatregelen naar te ,, nemen. En hoe liep het verder af? vroeg Kapitein van der Stap, terwijl de verteller hier een wei-, nig poosde. Het werd des anderendaags middags? voer Prouwelman voort. ,, Het eten werd opge- ,, dragen. Wij zetteden ons aan tafeT. De osfe- rib ftond op fchotel. Neef Ha al wijk ving aan, het vleesch voor te fnijden; doch telkens ,, (tuitte het mes. ,, Dat is een droevig werk! zeide de ,, vent, zijn hoofd fchuddende. Wat is een drevig werk ? vroeg zijne lieve wederhelft. Wel! gaf hij tot antwoord, een zoo eer- ,, lijk gezigt trekkende, als meenda hij het wer- kelijk...”
20

“...ik aan het fnij- den zoude gaan en ter goeder trouw geantwoord hebben: neen, neef! het vleesch kon voor- zeker gaarder zijn. Doch had ik er den drom- mel niet van! Ik antwoordde zeer koeltjes: neem het mij niet kwalijk, vrienden! ik ben hier als vriend te gast, zou ik dan man of vrouw in het ongelijk Hellen! neen, ziet mij voor gee- nen flokebrand aan. ,, Daar zaten zij! Gij moest eens gezien heb- ben, welke gezigten zij trokken, nu de vlieger niet wilde opgaan. Het onweder trok zacht- jens af. Wij begaven ons aan den maaltijd; en er werd verder over niets meer gefproken. Ik lag des avonds op. mijne luimen, en had weder post gevat, het oor tegen het befchot der kamer aanlenende.-' f Dat was fatansch wan- trouwend! zult gij zeggen. Ik beken het. Maar...”