1 |
|
“...5°
danige omgeving zich dat epitheton waardig maakte. Maar wèl
zou men mogen verwachten dat hij althans eenigszins op de hoogte
van zijn vak — ik wil niet eens zeggen: was, maar— trachtte
te komen. Edoch dit is geenszins het geval en bij het ten toon
spreiden en bij het breed uithangen zijner onwetendheid klinkt
telkens het met niet te miskennen trots geuite «Ik ben planter
meneer!», als ware die hoedanigheid op zich zelf reeds een vrij-
brief voor alle mogelijke onkunde op het gebied van suiker en cacao.
Van het op behoorlijke loozing houden der niet even hoog
gelegen stukken weet men niets. Van bemesting zoo mogelijk
nog minder. Het snoeien van de cacao-boomen zou door een
tuinmans-jongen van gewonen aanleg over 't algemeen zeker
beter geschieden.
Men zal wel willen aannemen dat er op dezen treurigen regel
een enkele uitzondering bestaat en dat er plantage-directeurs
gevonden worden volkomen voor hun taak berekend, maar verre-
weg de meesten zijn dit ontegenzeggelijk niet.
Thans moet...”
|
|
2 |
|
“...Aan zoodanig proef-station zou ik een reform-school wil-
len verbonden zien. Iets in den trant van de kolonie Nederlandsch
Mettray of van het etablissement Livomo voor R. K. weezen,
dat reeds goede vruchten afwerpt en mij voorkomt uitmuntend
te zijn ingericht en flink te worden bestuurd. Daarheen zoude
men de jonge kleurlingen, jeugdige deugnieten die thans op
Paramaribo’s straten rondslenteren of die onveilig maken, kunnen
brengen om een of ander vak, liefst den landbouw, te leeren,
en tevens voor een groot deel belast te worden met het werk
dat ruimschoots voorhanden zal zijn.
In de tweede plaats een bank, die hypotheek verleent en
voorschot geeft op producten.
Daarbij zullen zeker in Suriname niet minder dan elders de
noodige waarborgen moeten gesteld worden en de directie zal
geen gemakkelijke taak hebben om daar het kaf van het koren
te onderscheiden en te ziften.
Het hedendaagsche credietstelsel toch heeft vooral wat borg-
tocht betreft een verwonderlijke overeenkomst met die vernuftige...”
|
|
3 |
|
“...beproefde kolonisatie is mij niet gebleken, maar ook al was dit
toen niet aldus, dan nog moest die kolonisatie om allerlei rede-
nen, te veel om hier op te noemen, mislukken.
De weinige boertjes, die, aan de ziekte ontkomen, welke zoo
vele hunner ten grave sleepte, zich later in de buurt van
Paramaribo vestigen, maken het vrij goed.
Het zijn echter niet bij uitsluiting en zelfs niet bij voorkeur
boeren, die voor zoodanige vestiging in aanmerking zouden
moeten komen. Elke flfhke man, die ’teen of ander vak kent,
zou daarvoor deugen. Om dat beetje te leeren wat noodig is om
wat kippen en een geit te houden, om bananen, jams en swiete
potatos en desnoods een beetje cacao te teelen behoeft men maar
weinig tijd. Vooral tuinlui zouden hier in aanmerking kunnen komen.
Ook zou men Suriname eene populatie kunnen geven door
er uit onze Oost-Indische bezittingen immigratie heen te leiden.
Het denkbeeld is niet nieuw, en meermalen geopperd, maar
het Indisch bestuur heeft er nooit ooren naar gehad en nimmer...”
|
|