1 |
 |
“...jacht makende, op een buffel, op wiens harde huid onze loopers
geen indruk schenen te maken en die in de struiken aan den
oever was verdwenen, het ondier vol vuur nazetten in een kleine
korjael, maar tóen wij langs een paar overhangende .takken
schoven, werden we letterlijk bedolven onder een regén van
buitengemèen groote röode mieren, die in trossen aan de takken
hingen en ons op gevoelige wijze toonden, dat de stoornis hun
toom had opgewekt.
In één oogenblik waren wij allen in ’t water_en was de kor-...”
|
|